ECLI:NL:HR:2011:BO9625

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01427
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontheffing uit ouderlijk gezag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot ontheffing uit ouderlijk gezag. De verzoekster, aangeduid als de moeder, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 13 januari 2010 was gegeven. De moeder woonde op een geheim adres en werd in de procedure bijgestaan door haar advocaat, mr. P.S. Kamminga. De Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Rotterdam, was de verweerder in cassatie, maar is niet verschenen tijdens de zitting.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof, die beide betrekking hadden op de situatie van de moeder en haar ouderlijk gezag. De rechtbank had op 8 september 2008 een beschikking gegeven in de zaak 313862/F1 RK 08-2256, en het hof had de beschikking in de zaak 200.021.789/01 op 13 januari 2010 bevestigd. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot was dat het cassatieberoep verworpen moest worden, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met de opmerking dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels.

Uitspraak

11 februari 2011
Eerste Kamer
10/01427
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende op een geheim adres,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
vestiging Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 313862/F1 RK 08-2256 van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2008;
b. de beschikking in de zaak 200.021.789/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 januari 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 februari 2011.