ECLI:NL:HR:2011:BO9615
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot ontheffing uit ouderlijk gezag en de wettelijke maatstaf van art. 1:268 lid 2 BW
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder van een minderjarige. De moeder verzocht om ontheffing uit het ouderlijk gezag, waarbij de wettelijke maatstaf van artikel 1:268 lid 2, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing was. De Raad voor de Kinderbescherming was als verweerder betrokken, maar verscheen niet ter zitting. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Assen en het gerechtshof te Leeuwarden, die beide in het kader van deze zaak relevant zijn. De moeder had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin haar verzoek was afgewezen. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook deed. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de middelen waren aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd gegeven zonder nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beschikking van de Hoge Raad werd openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels.