3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) Vanaf november 1990 heeft [verweerster] regelmatig gebruik gemaakt van de diensten van [eiser] als zelfstandig gevestigd bedrijfseconoom.
(ii) Op 24 oktober 1997 hebben [verweerster] en [eiser] een overeenkomst gesloten (hierna: de managementovereenkomst) volgens welke [eiser] gedurende het tijdvak van 1 oktober 1997 tot 15 oktober 2005 als financieel directeur voor [verweerster] werkzaam zou zijn en daarvoor een managementvergoeding zou ontvangen van ƒ 350.000,-- per jaar, te vermeerderen met BTW. In art. 6.1 van de overeenkomst werd geregeld dat tussentijdse opzegging slechts mogelijk zou zijn in bepaalde, onder a. en b. opgesomde, gevallen. Art. 6.2 voorzag in een gefixeerde schadeloosstelling gelijk aan 80% van de managementvergoeding die [eiser] bij continuering van de overeenkomst zou hebben ontvangen gedurende de tot 1 oktober 2005 nog resterende contractsperiode, die volgens art. 6.3 door [verweerster] aan [eiser] verschuldigd zou zijn indien de overeenkomst op initiatief van [verweerster] met ingang van een eerdere datum dan 1 oktober 2005 mocht worden beëindigd buiten de in art. 6.1.a en 6.1.b bedoelde gevallen.
(iii) Op 30 mei 2002 is een appendix (hierna: de appendix) bij de managementovereenkomst opgemaakt. Hierin is bepaald dat [verweerster] en [eiser] op 27 mei 2002 mondeling zijn overeengekomen het tijdvak van de managementovereenkomst reeds nu te verlengen, dat dat tijdvak zou lopen van 1 oktober 1997 tot 15 oktober 2010, en dat overige bepalingen van de managementovereenkomst onveranderd van kracht blijven. De appendix is niet ter goedkeuring voorgelegd aan de enig aandeelhouder van [verweerster], de Stichting [A] (hierna: de Stichting).
(iv) Bij aandeelhoudersbesluit van 12 november 2003 is [eiser] als statutair directeur van [verweerster] ontslagen. Op 1 december 2003 is de managementovereenkomst door [verweerster] opgezegd tegen 31 december 2003.
(v) [Eiser] heeft een schadeloosstelling, berekend over de periode van 1 januari 2004 tot 1 oktober 2005, ontvangen van € 287.997,02, exclusief BTW.
(vi) [Eiser] heeft in 2005 een procedure tegen [verweerster] aanhangig gemaakt bij de rechtbank Zutphen, waarin hij veroordeling vorderde van [verweerster] tot betaling van een bedrag van € 1.020.457,--, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente. [Eiser] heeft aan die vordering, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat [verweerster], door te weigeren om de schadeloosstelling te berekenen over de periode vanaf 1 januari 2004 met 15 oktober 2010 als einddatum, toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de in de appendix neergelegde afspraken.
(vii) De rechtbank heeft die vordering bij vonnis van 14 september 2005 afgewezen. [Eiser] heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld, waarop het gerechtshof te Arnhem bij arrest van 20 juni 2006 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Hierna zal deze in twee instanties gevoerde procedure worden aangeduid als de eerste procedure.
(viii) [Eiser] is met ingang van 1 januari 2006 voor 100% arbeidsongeschikt.