ECLI:NL:HR:2011:BO9548

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00849
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging ouderlijk gezag op de voet van art. 1:253c BW

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag op basis van artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is gestart door de moeder, die in cassatie ging tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, verzocht om wijziging van het ouderlijk gezag, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. J. van Duijvendijk-Brand, zich verzet tegen dit verzoek en heeft gevraagd de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar cassatieberoep.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Utrecht en het gerechtshof, die beide een rol hebben gespeeld in de feitelijke behandeling van de zaak. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de moeder in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep van de moeder, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtsontwikkeling binnen het familierecht.

Uitspraak

18 februari 2011
Eerste Kamer
10/00849
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de vader.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 253870/FA RK 08-5056 van de rechtbank Utrecht van 7 november 2008;
b. de beschikking in de zaak 200.026.089 van het gerechtshof te Amsterdam van 1 december 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar cassatieberoep dan wel het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 februari 2011.