ECLI:NL:HR:2011:BO8016

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02809
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging in cassatie met terugwijzing naar het Gerechtshof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was in eerste aanleg door de rechtbank vrijgesproken van twee feiten en veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden voor feit 2, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld, maar dit was beperkt tot feit 1. Het Hof heeft de verdachte vervolgens veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden voor feit 1 en heeft de straf voor feit 2 bepaald op vier maanden, op basis van artikel 423, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak relevante overwegingen herhaald uit een eerdere uitspraak (HR LJN BA5835) en geconcludeerd dat het Hof ten onrechte artikel 423, lid 4 Sv heeft toegepast. Dit artikel biedt een regeling voor gevallen waarin een hoofdstraf is uitgesproken en het hoger beroep beperkt is tot een of meer feiten. De Hoge Raad oordeelt dat in dit geval geen sprake is van een dergelijk geval, en dat het Hof had moeten volstaan met strafoplegging ter zake van feit 1, met toepassing van artikel 63 Sr.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. Het beroep van de verdachte is verworpen, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president F.H. Koster en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van waarnemend griffier R.C. Rusche.

Uitspraak

15 maart 2011
Strafkamer
Nr. 09/02809
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 juli 2009, nummer 22/001908-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. De beroepen zijn ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof en door de verdachte.
1.2. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de verdachte hebben mr. R.M. Maanicus en mr. R. Zilver, beiden advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.3. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel van de Advocaat-Generaal bij het Hof
2.1. Het middel klaagt primair dat het Hof ten onrechte toepassing heeft gegeven aan art. 423, vierde lid, Sv.
2.2.1. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) Bij inleidende dagvaarding zijn aan de verdachte drie feiten (misdrijven) tenlastegelegd.
(ii) De Rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 21 maart 2008 vrijgesproken van de feiten 1 en 3 en hem ter zake van feit 2 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het vonnis omschreven en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
(iii) De Officier van Justitie heeft op 31 maart 2008 tegen het vonnis van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
(iv) De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft op 28 mei 2009 ter griffie van het Hof het hoger beroep met betrekking tot de feiten 2 en 3 ingetrokken.
(v) Het Hof heeft in de bestreden uitspraak onder het hoofd "omvang van het hoger beroep" het volgende overwogen:
"Aan de orde is het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep, welk beroep blijkens de akte partiële intrekking rechtsmiddel van 28 mei 2009 beperkt is tot de beslissing met betrekking tot feit 1."
2.2.2. Het Hof heeft de verdachte bij de bestreden uitspraak ter zake van feit 1 (primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts houdt het dictum van de bestreden uitspraak in:
"Het Hof heeft op de voet van art. 423, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering de straf voor het onder 2 tenlastegelegde en door de Rechtbank (...) bewezenverklaarde feit bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden."
2.3. Art. 423, vierde lid, Sv luidt als volgt:
"Indien bij samenloop van meerdere feiten ééne hoofdstraf is uitgesproken en het hooger beroep slechts ingesteld is ten aanzien van een of meer dier feiten, wordt, in geval van vernietiging ten aanzien van de straf, bij het arrest de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald."
2.4. Art. 423, vierde lid, Sv geeft uitsluitend een regeling voor het in die bepaling omschreven geval, te weten dat in eerste aanleg voor de daar berechte feiten één hoofdstraf is uitgesproken en wegens de beperking van het hoger beroep tot een of meer van die feiten, in geval van vernietiging ten aanzien van de straf de noodzaak ontstaat ook de hoofdstraf voor het feit of die feiten waartoe het hoger beroep zich niet heeft uitgestrekt opnieuw te bepalen (vgl. HR 4 september 2007, LJN BA5835, NJ 2007/492). Een dergelijk geval doet zich hier niet voor. Het Hof heeft genoemde bepaling dus ten onrechte toegepast. Het had - met toepassing van art. 63 Sr - dienen te volstaan met strafoplegging ter zake van feit 1.
2.5. De primaire klacht van het middel slaagt.
3. Beoordeling van het middel van de verdachte
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier R.C. Rusche, en uitgesproken op 15 maart 2011.