ECLI:NL:HR:2011:BO8008

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02704
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep met betrekking tot strafzaak en ontnemingsprocedure

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. De zaak betreft een strafzaak en een ontnemingsprocedure, beide onder het parketnummer 10/613215-06. De verdachte, geboren in 1978, heeft op 30 augustus 2007 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 16 augustus 2007. Het Hof heeft op 6 november 2008 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, zowel in de strafzaak als in de ontnemingszaak.

De Hoge Raad heeft de klacht van de verdachte beoordeeld, die stelde dat in hoger beroep het voorschrift van artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet is nageleefd. De verdediging beriep zich op een brief van mr. A.C. Bosch, waarin werd gesteld dat hij zich had gesteld als raadsman voor de behandeling in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelt echter dat de brief betrekking heeft op de ontnemingsprocedure en niet op de onderhavige strafzaak.

De Advocaat-Generaal Vegter had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof. Echter, de Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat de stelling dat er een raadsman was in hoger beroep niet opgaat voor de strafzaak. Het arrest is gewezen op 8 maart 2011 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

8 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/02704
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 november 2008, nummer 22/004679-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd.
2.2.1. De Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam heeft op 16 augustus 2007 uitspraak gedaan in de onderhavige strafzaak tegen de verdachte en in de met die strafzaak samenhangende ontnemingszaak. Beide zaken zijn bekend onder het parketnummer 10/613215-06. De verdachte heeft op 30 augustus 2007 hoger beroep ingesteld, welk beroep door het Hof is aangemerkt als gericht tegen beide uitspraken.
2.2.2. Het Hof heeft bij uitspraken van 6 november 2008 zowel in de strafzaak als in de ontnemingszaak de verdachte respectievelijk de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2.2.3. Zowel in de strafzaak als in de ontnemingszaak is beroep in cassatie ingesteld.
2.3. Het middel berust op de stelling dat zich in hoger beroep een raadsman heeft gesteld.Daartoe wordt een beroep gedaan op een aan de schriftuur gehechte kopie van een brief van 4 september 2007 van mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam, aan de strafgriffie van het Hof. Deze brief houdt onder meer in:
"Parketnummer: 10/613215-06
(...)
In bovengenoemde zaak is op 30 augustus 2007 hoger beroep in de ontnemingsprocedure ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 16 augustus 2007. Ik stel mij hierbij voor de behandeling in hoger beroep."
2.4. Het middel faalt, omdat die brief blijkens de bewoordingen betrekking heeft op de ontnemingsprocedure, terwijl de onderhavige zaak niet een zodanige procedure betreft.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 maart 2011.