2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2009 houdt het volgende in:
"De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte,
(...)
is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam.
De raadsman deelt desgevraagd het volgende mede.
Ik had begrepen dat mijn cliënt zou komen. De reden dat hij niet aanwezig is, komt er - kort gezegd - op neer dat hij niet geconfronteerd wil worden met de opgeroepen getuigen en hij gebukt gaat onder deze zaak.
Ik ben uitdrukkelijk gemachtigd om namens mijn cliënt de verdediging te voeren.
De voorzitter werpt vervolgens de vraag op of de aanwezigheid van verdachte ter terechtzitting noodzakelijk is.
De raadsman deelt daarop het volgende mede.
In het hypothetische geval dat mijn cliënt vandaag ter zitting was verschenen, had hij zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De advocaat-generaal deelt het volgende mede.
Een van de zaken die vandaag aan de orde zouden komen, is de vraag of [verdachte] hoger beroep wilde instellen.
Er worden serieuze aantijgingen gedaan in de richting van het Openbaar Ministerie.
Hij heeft voorts heel wat noten op zijn zang, gezien de vele getuigenverzoeken.
Het stoort mij daarom dat de verdachte niet komt. Hij kan op deze manier ook niet verklaren over wat hij zelf van deze zaak vindt. Hij is bovendien niet gewillig om ter zitting te verschijnen. Gelet daarop verzoek ik het hof om de medebrenging van verdachte te gelasten tegen een nadere terechtzitting.
De raadsman deelt daarop het volgende mede.
Vooropgesteld moet worden dat indien een bevel tot medebrenging van mijn cliënt geëffectueerd wordt, dit niet tot het door de advocaat-generaal gewenste resultaat zal leiden, nu hij zich ter zitting zal beroepen op zijn zwijgrecht.
Voor zover de advocaat-generaal spreekt van aantijgingen in de richting van het Openbaar Ministerie moet ik haar corrigeren, nu deze aantijgingen uitsluitend worden gedaan in de richting van het opsporingsonderzoek. Voorts heeft mijn cliënt het recht om getuigen te horen.
Het hof onderbreekt de zitting voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Het hof meent dat de bevoegdheid tot het geven van een bevel medebrenging weliswaar bestaat, maar dat in het onderhavige geval het geven een dergelijk bevel bij voorbaat zinloos wordt geacht, gelet op het feit dat de raadsman heeft aangekondigd dat de verdachte zich bij een eventueel verhoor ter zitting op zijn zwijgrecht zal beroepen. Het hof ziet om die reden af van het geven van een bevel tot medebrenging van verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter stelt daarop de ontvankelijkheid van het hoger beroep van verdachte aan de orde als volgt.
Volgens de akte rechtsmiddel heeft [betrokkene 1] op 8 juli 2008 ter griffie van de rechtbank Breda hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Breda van 27 juni 2008, die daarbij verklaarde daartoe te zijn gemachtigd bij een schriftelijke volmacht, die hij daarbij over legde.
Naar aanleiding van de op de zitting van 17 maart 2009 bij het hof gerezen twijfel ten aanzien van de authenticiteit van de handtekening op deze schriftelijk volmacht, heeft het hof kritisch gekeken naar de handtekeningen, voorkomende in de dossiers De griffier heeft enkele handtekeningen van verdachte, voorkomende in de dossiers, verzameld en vastgelegd in een handtekeningenoverzicht.
(Noot: de voorzitter toont de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte de handtekeningen op dit overzicht.)
Als uitgangspunt bij de vergelijking heeft de handtekening gediend die verdachte na legitimatie heeft gezet op de akte van uitreiking van de oproeping in hoger beroep in de zaak met parketnummer 20-002565-08, opgemaakt door [betrokkene 3], medewerker intake & service te Nieuwendijk. Het hof gaat er van uit dat deze handtekening authentiek is.
Vergelijking heeft plaatsgevonden met de litigieuze handtekening op de volmacht, maar ook met een aantal andere handtekeningen van verdachte, te weten:
- de handtekening van verdachte op de brief d.d. 22 oktober 2008, waarin hij verzoekt de stukken van de zaak toe te zenden;
- de handtekening van verdachte op de brief d.d. 11 november 2008, waarin hij een verzoek tot uitstel doet in verband met het huwelijk van [betrokkene 2];
- de handtekening van verdachte op de akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep in de zaak met parketnummer 20-002563-08;
- de handtekening van verdachte op de akte van uitreiking van de oproeping in hoger beroep in de zaak met parketnummer 20-002565-08.
(Noot: dit handtekeningenoverzicht is aan dit proces-verbaal gehecht Aan de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte is een kopie van dit handtekeningenoverzicht uitgereikt.)
De advocaat-generaal deelt het volgende mede.
Als ik de handtekeningen op dit overzicht vergelijk, dan zijn er volgens mij duidelijke verschillen in de handtekeningen zichtbaar.
De handtekening op de volmacht lijkt verdacht veel op die van [betrokkene 1].
Volgens mij heeft hij te voortvarend in elke zaak hoger beroep ingesteld, terwijl hij daartoe niet gemachtigd was.
Het is jammer dat de verdachte niet is verschenen, anders had hij zelf omtrent zijn wens hoger beroep in te willen stellen een en ander kunnen bevestigen. Het schijnt echter niet belangrijk genoeg te zijn voor de verdachte om helderheid te komen verschaffen omtrent deze onduidelijkheid.
Ik stel mij op het standpunt dat de handtekening op de machtiging niet juist is en dat de verdachte daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep.
De advocaat-generaal leest vervolgens haar schriftelijke vordering voor en legt deze vordering over aan het hof.
De raadsman deelt mede dat het wel degelijk de wens van cliënt was om hoger beroep in te stellen. Hij voert vervolgens het woord overeenkomstig een pleitnota, welke pleitnota hij aan het hof overlegt en die als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
De advocaat-generaal reageert daarop als volgt.
De handtekeningen zijn te verschillend om te beredeneren dat verdachte zelf de handtekening op de volmacht heeft gezet. Als ik de onderhavige zaak vergelijk met de zaken die in december 2008 voor het hof dienden en waarin het hof het appel ontvankelijk verklaarde, merk ik op dat het grote verschil daarin gelegen is, dat destijds door de verdachte per brief uitstel was gevraagd van de behandeling van de zaak ter zitting, waaruit kon worden afgeleid dat de verdachte die zaken behandeld wilde zien.
Er dient voorts te worden gekeken naar de achtergrond van deze zaak. [betrokkene 1] bepaalt voor zijn kinderen of wel of niet hoger beroep wordt ingesteld. Ik vind dit een kwalijke zaak en dat verdient geen honorering.
Zoals gezegd, als verdachte het appel zo belangrijk had gevonden, was hij wel verschenen. Ik persisteer bij mijn vordering.
De raadsman van verdachte verklaart het volgende.
Ik ben uitdrukkelijk gemachtigd door verdachte, waaruit blijkt dat mijn cliënt graag in hoger beroep wenste te gaan. Hetgeen de advocaat-generaal zegt over de niet aanwezigheid van cliënt, waaruit zou volgen dat hij deze kwestie niet belangrijk zou vinden, stoort mij in hoge mate. Dit argument wordt ook weerlegd door het feit dat ik al heb gezegd dat het de wens was van cliënt om in appèl te gaan. Ook het argument dat de vader van cliënt bepaalt wie wel of niet in hoger beroep gaat, zegt niets over de ontvankelijkheid van het appèl.
Ik persisteer bij het door mij aangevoerde.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Het hof hervat het onderzoek.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden."