ECLI:NL:HR:2011:BO7527

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02906
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsrecht en de bewijslastverdeling in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende faillissementsrecht. De verzoekers tot cassatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.F.C. Kuijpers, hebben beroep ingesteld tegen een beslissing van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de vraag of er summierlijk gebleken is van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Faillissementswet. De Hoge Raad oordeelt dat, gelet op de gemotiveerde betwisting door de schuldenaar, onvoldoende is aangetoond dat dwangsommen verbeurd zijn geraakt. Dit heeft geleid tot een discussie over de bewijslastverdeling in deze context.

De Hoge Raad verwijst naar eerdere beslissingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de verzoekers in cassatie niet in hun bewijs zijn geslaagd. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook doet. De verzoekers worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 2.185,34. Dit bedrag is verdeeld in kosten te voldoen aan de Griffier en aan de verweerders in cassatie.

De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast in faillissementsprocedures en de rol van de Hoge Raad in het toetsen van eerdere rechterlijke beslissingen. De beslissing is openbaar uitgesproken en onderstreept de noodzaak voor verzoekers om voldoende bewijs te leveren in cassatieprocedures.

Uitspraak

21 januari 2011
Eerste Kamer
10/02906
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verzoekster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. H.F.C. Kuijpers,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden zonder bekende woon- of verblijfplaats,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Verzoekers tot cassatie zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s. Verweerders in cassatie zullen hierna ook worden aangeduid als [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 346471/FT-RK 10.19 van de rechtbank Rotterdam van 13 april 2010,
b. de beslissing in de zaak 200.063.600/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 juli 2010.
De beslissing van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beslissing van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten falen op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op 2.185,34 in totaal, waarvan € 2.106,84 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier, en € 78,50 te voldoen aan [verweerder] c.s.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 21 januari 2011.