ECLI:NL:HR:2011:BO7527
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- C.E. Drion
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Faillissementsrecht en de bewijslastverdeling in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende faillissementsrecht. De verzoekers tot cassatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.F.C. Kuijpers, hebben beroep ingesteld tegen een beslissing van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de vraag of er summierlijk gebleken is van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Faillissementswet. De Hoge Raad oordeelt dat, gelet op de gemotiveerde betwisting door de schuldenaar, onvoldoende is aangetoond dat dwangsommen verbeurd zijn geraakt. Dit heeft geleid tot een discussie over de bewijslastverdeling in deze context.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere beslissingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de verzoekers in cassatie niet in hun bewijs zijn geslaagd. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook doet. De verzoekers worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 2.185,34. Dit bedrag is verdeeld in kosten te voldoen aan de Griffier en aan de verweerders in cassatie.
De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast in faillissementsprocedures en de rol van de Hoge Raad in het toetsen van eerdere rechterlijke beslissingen. De beslissing is openbaar uitgesproken en onderstreept de noodzaak voor verzoekers om voldoende bewijs te leveren in cassatieprocedures.