ECLI:NL:HR:2011:BO7277

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02092
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijkse voorwaarden met betrekking tot een algehele gemeenschap van goederen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een echtscheiding tussen partijen, waarbij de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen centraal stonden. De vrouw, verzoekster tot cassatie, en de man, verweerder in cassatie, waren op 2 september 1999 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd. De huwelijkse voorwaarden bepaalden onder andere dat er een algehele gemeenschap van goederen bestond met betrekking tot de door hen bewoonde woning, ongeacht wie deze in eigendom had verkregen. De man had de woning in 1992 in eigendom verkregen en had hiervoor een lening afgesloten bij [A] B.V., waarvoor hij een hypotheek had verleend.

De rechtbank had in eerste instantie de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de woning aan de man zou worden toegedeeld, waarbij hij een bedrag van € 242.500,-- aan de vrouw zou moeten betalen wegens overbedeling. De man stelde echter dat ook de hypothecaire schuld aan [A] B.V. bij helfte moest worden verdeeld, maar de rechtbank wees dit verweer af, met de stelling dat deze schuld als privé-schuld van de man moest worden aangemerkt.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de hypothecaire schuld aan [A] B.V. deel uitmaakt van de beperkte gemeenschap van partijen. Het hof oordeelde dat de lening die de man had afgesloten voor de financiering van de woning ook onder de gemeenschap viel, en dat deze schuld dus door beide partijen bij helfte moest worden gedragen. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof bevestigd en het cassatieberoep van de vrouw verworpen, waarbij het hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en de motivering toereikend was.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Haviltex-maatstaf bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden en de reikwijdte van de gemeenschap van goederen, inclusief de schulden die zijn aangegaan ter financiering van de gezamenlijke woning.

Uitspraak

25 februari 2011
Eerste Kamer
09/02092
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 376321/FA RK 07-5788 van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2008;
b. de beschikking in de zaken 200.016.205/01, 200.016.195/01 en 200.016.197/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 25 februari 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn op 2 september 1999 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd.
(ii) De huwelijkse voorwaarden houden onder meer het volgende in:
"Beperkte gemeenschap:
Tussen de echtgenoten zal algehele gemeenschap van goederen bestaan betreffende de navolgende zaken:
1. Het door de echtgenoten gezamenlijk bewoonde huis, voor zover het hun hoofdverblijf vormt, ongeacht door wie van de echtgenoten dit in eigendom mocht zijn verkregen. Thans omvat dit het registergoed betreffende [a-straat 1], [plaats].
2. De aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: [A] B.V., gevestigd te Amsterdam.
Algehele uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten zijn voor het overige met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd."
(iii) De man heeft de in de huwelijkse voorwaarden bedoelde woning aan de [a-straat 1] (hierna: de woning) op 14 februari 1992 in eigendom verkregen.
Ter financiering van de woning is hij een lening aangegaan bij [A] B.V. Tot zekerheid van deze lening heeft de man bij akte van 15 april 1999 een recht van hypotheek aan [A] B.V. verleend.
(iv) Tot 1 juli 2007 hebben partijen de woning gezamenlijk bewoond.
3.2.1 Op verzoek van de vrouw heeft de rechtbank tussen partijen echtscheiding uitgesproken en, in het kader van de verdeling van de krachtens de huwelijkse voorwaarden bestaande beperkte gemeenschap van goederen, bepaald dat de woning aan de man wordt toegedeeld en dat de man in verband hiermee wegens overbedeling een bedrag van € 242.500,-- (zijnde de helft van de getaxeerde waarde van de woning) aan de vrouw zal voldoen. Het verweer van de man dat ook het saldo van de hypothecaire schuld aan [A] B.V. bij helfte moet worden verdeeld, verwierp de rechtbank op de grond dat deze schuld als privé-schuld van de man moet worden aangemerkt.
3.2.2 Het hof heeft, conform het (gewijzigde) verzoek van de man, de beschikking van de rechtbank vernietigd op het punt van de toedeling van de woning en de vergoeding wegens overbedeling, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, onder meer bepaald dat de woning zal worden verkocht, dat de hypothecaire schuld aan [A] B.V. deel uitmaakt van de beperkte gemeenschap van partijen en dat deze lening tussen partijen bij helfte zal dienen te worden gedragen en verrekend. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"4.3. Het hof stelt voorop dat bij de uitleg van een overeenkomst houdende huwelijkse voorwaarden het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de desbetreffende bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij dient mede acht te worden geslagen op hetgeen de redelijkheid en billijkheid in verband met de aard van het overeengekomene meebrengen.
Partijen zijn in de huwelijkse voorwaarden onder meer een algehele gemeenschap van goederen ten aanzien van de door hen bewoonde woning overeengekomen. De aard van deze gemeenschap brengt met zich dat deze gemeenschap behalve de woning ook de schulden aangegaan ter financiering en het onderhoud daarvan omvat. Dit betekent dat de lening die de man ter financiering van de woning is aangegaan bij [A] B.V., tot de bovenvermelde gemeenschap behoort. De stelling van de vrouw omtrent de bedoeling van de man ten aanzien van de huwelijkse voorwaarden, kort samengevat, dat de man het voor de vrouw financieel zo goed mogelijk wilde regelen, doet aan het vorenstaande niet af, nu dit gegeven niet uitsluit dat ook schulden tot de gemeenschap kunnen behoren. Het door de vrouw ter terechtzitting gedane bewijsaanbod zal dan ook als niet ter zake dienende worden afgewezen.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de hypothecaire schuld aan [A] B.V. door beide partijen zal dienen te worden gedragen."
3.3.1 Het middel keert zich in drie onderdelen met rechts- en motiveringsklachten tegen rov. 4.3.
3.3.2 Het hof heeft de hiervoor in 3.1 onder (ii) opgenomen bepaling in de huwelijkse voorwaarden aan de hand van de Haviltex-maatstaf aldus uitgelegd dat de daarin ten aanzien van de woning tussen partijen overeengekomen gemeenschap mede omvat de door de man ter financiering van deze woning bij [A] B.V. aangegane hypothecaire lening. Hierbij heeft het hof tot uitgangspunt genomen dat de aard van de onderhavige gemeenschap, te weten een algehele gemeenschap van goederen ten aanzien van de door partijen bewoonde woning, meebrengt dat deze gemeenschap ook de schulden omvat aangegaan ter financiering (en tot onderhoud) van de woning. Dit oordeel van het hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. De klachten van de onderdelen 1 en 2 falen derhalve.
3.3.3 De klachten van onderdeel 3 kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 februari 2011.