ECLI:NL:HR:2011:BO7126

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04325
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen in het recht op vrij telefoonverkeer en televisie kijken in een GGZ-instelling onder de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2011 uitspraak gedaan over de beperkingen van het recht op vrij telefoonverkeer en televisie kijken voor een patiënt in een GGZ-instelling, in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft een betrokkene die verblijft in de forensisch-psychiatrische kliniek van de Stichting GGZ Eindhoven en die in cassatie is gegaan tegen een beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had eerder een klacht van de betrokkene over de voortzetting van de separatie en de opgelegde beperkingen ongegrond verklaard.

De Hoge Raad oordeelde dat een beperking in het recht op vrij telefoonverkeer en televisie kijken alleen kan worden opgelegd in de gevallen die zijn genoemd in artikel 40 lid 4 van de Wet Bopz. Dit geldt ook voor patiënten die onder de dwangmaatregel van separatie vallen. De Hoge Raad benadrukte dat de rechtbank had moeten onderzoeken of zich een van de in artikel 40 lid 4 genoemde gevallen voordeed, voordat zij de beperkingen kon rechtvaardigen. De conclusie van de Advocaat-Generaal, die pleitte voor vernietiging van de beschikking van de rechtbank, werd gevolgd door de Hoge Raad.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de rechtsbescherming van patiënten in GGZ-instellingen en de noodzaak voor zorginstellingen om zich aan de wettelijke kaders te houden bij het opleggen van beperkingen aan patiënten.

Uitspraak

11 februari 2011
Eerste Kamer
10/04325
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
thans verblijvende in Forensisch Psychiatrische Kliniek, locatie De Woenselse Poort, Stichting GGzE te Eindhoven,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
STICHTING GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG EINDHOVEN,
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en Stichting GGZ Eindhoven.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 211643 FA RK 10-2594 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juli 2010.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Stichting GGZ Eindhoven heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te 's-Hertogenbosch.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Betrokkene verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis van de Stichting GGZ Eindhoven, te weten de forensisch-psychiatrische kliniek locatie De Woenselse Poort, op grond van een rechterlijke machtiging tot voortgezet verblijf, gedateerd 21 december 2009.
(ii) Betrokkene heeft een langdurige hulpverleningsgeschiedenis. Om het uit de stoornis van de geestvermogens van betrokkene voortvloeiende gevaar voor betrokkene zelf en voor de omgeving af te wenden, worden therapeutische interventies onder dwang toegepast zoals opgenomen in het door betrokkene aanvaarde behandelingsplan van 10 december 2009. Daartoe behoort ook separatie.
(iii) Op 12 februari 2010 is betrokkene gesepareerd.
(iv) Op 15 februari 2010 is aan betrokkene een afschrift uitgereikt van een zogenoemd 'stappenplan'. In dit document zijn enkele individuele gedragsregels opgenomen waaraan betrokkene zich zou moeten houden gedurende de separatie. Als betrokkene gedurende vijf dagen zich "aan deze afspraken houdt dan voelt het team zich veilig genoeg om je terug naar je kamer te laten gaan", aldus de tekst. Daartegenover staan bepaalde faciliteiten die in deze vijf dagen geleidelijk - stapsgewijs - worden uitgebreid, waaronder het televisie kijken op bepaalde uren en de mogelijkheid om tijdens een 'contactmoment' te telefoneren.
3.2 Op 25 februari 2010 heeft betrokkene bij de klachtencommissie van het ziekenhuis vier klachten ingediend. Deze betroffen:
a. de klacht dat (een psycholoog van) het ziekenhuis betrokkene geen kans geeft om iets terug te zeggen;
b. de voortzetting van de separatie vanaf 22 februari 2010;
c. het inzetten van telefoon en televisie als straf en beloning in de separeerruimte;
d. de stelling dat (een verpleegkundige van) het ziekenhuis betrokkene valselijk zou hebben beschuldigd van uitschelden, met als gevolg een langere duur in de separeer.
3.3 De klachtencommissie heeft deze klachten gevoegd behandeld en op 25 maart 2010 besloten tot gegrondverklaring van de klacht onder a en tot ongegrondverklaring van de overige klachten. De klachtencommissie beschouwde alleen de klacht onder b als een waarover op grond van art. 41 Wet Bopz kan worden geklaagd; zij beschouwde de overige klachten als klachten in de zin van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.
3.4 Betrokkene heeft door tussenkomst van de inspecteur voor de Gezondheidszorg de vier klachten voorgelegd aan de rechtbank te 's-Hertogenbosch. De Stichting GGZ Eindhoven heeft verweer gevoerd. Bij beschikking van 1 juli 2010 heeft de rechtbank de klacht onder a niet-ontvankelijk verklaard omdat deze al gegrond was bevonden door de klachtencommissie. De rechtbank heeft de klacht (onder b) over de voortzetting van de separatie ongegrond verklaard. De klachten onder c en d heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen betrekking hebben op gedragingen waarover in het kader van de Wet Bopz bij de rechtbank kan worden geklaagd.
3.5 Onderdeel II is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van klacht d, terwijl met onderdeel III wordt opgekomen tegen de ongegrond-verklaring van klacht b.Deze onderdelen falen op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.18 onder-scheidenlijk 2.20, 2.21, 2.22, 2.24 en 2.25.
3.6 Onderdeel I keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat klacht c niet betreft een in art. 41 lid 1 Wet Bopz genoemde beslissing. Het onderdeel bestrijdt dit oordeel met rechts- en motiveringsklachten en voert daartoe het volgende aan.
a. Verweerder heeft in de procedure bij de klachtencommissie gesteld dat beperkingen van het telefoonverkeer en van het televisie kijken tijdens het verblijf in de separeerruimte niet zijn ingezet als strafmaatregel, maar als "inhoudelijk behandeldoel". Als het om een gedwongen behandeling gaat, is een klacht bij de rechtbank wettelijk mogelijk. Dit geldt temeer, nu telefoneren en televisie kijken zijn opgenomen in het stappenplan.
b. Een beperking van het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de geldende huisregels kan uitsluitend worden opgelegd in de in art. 40 lid 4 Wet Bopz geregelde gevallen. Over een dergelijke beperking kan worden geklaagd bij de klachtencommissie (art. 41 lid 1 Wet Bopz) en vervolgens bij de rechtbank (art. 41a Wet Bopz).
3.7 Zoals het onderdeel met juistheid betoogt, kan een beperking in het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de geldende huisregels slechts worden opgelegd in de in art. 40 lid 4, onder a en b, genoemde gevallen. Dit is niet anders indien de beperking een patiënt betreft op wie de dwangmaatregel van separatie wordt toegepast. Ook dan is een dergelijke beperking, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, een beslissing als bedoeld in art. 41 lid 1 en derhalve had zij behoren te onderzoeken of zich een der hiervoor bedoelde gevallen voordeed. De onder b naar voren gebrachte rechtsklacht is eveneens gegrond. Tegen de beslissing om in het kader van de toepassing van de dwangmaatregel van separatie beperkingen op te leggen ten aanzien van de mogelijkheid van televisie kijken kan, evenzeer als tegen de beslissing tot toepassing van die dwangmaatregel zelf, op de voet van art. 38c en art. 41 bij de rechtbank worden geklaagd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 1 juli 2010, voorzover betrekking hebbend op de klacht met betrekking tot beperkingen van telefoonverkeer en televisie kijken;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, A. Hammerstein en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 februari 2011.