ECLI:NL:HR:2011:BO7118

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03237
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • A. Hammerstein
  • J.C. van Oven
  • F.B. Bakels
  • W.D.H. Asser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wanprestatie en schadevergoeding bij teruggave van een paard

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.S. Kamminga, had een vordering ingesteld tegen de verweerder, die handelde onder de naam [A] en werd bijgestaan door advocaat mr. H.J.W. Alt. De kern van de zaak betrof de teruggave van een paard, genaamd Jolita, die door de verweerder niet op de afgesproken datum was teruggegeven aan de eiser. De eiser vorderde een schadevergoeding van in totaal € 99.943,88, subsidiair € 58.943,88, inclusief een bedrag van € 18.000,-- voor gemist genot van het paard.

De Hoge Raad verwees naar eerdere arresten van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin was overwogen dat de stallingsovereenkomst op 24 oktober 2001 nog bestond en dat de verweerder niet gehouden was om het paard op die datum terug te geven. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in zijn eindarrest van 12 mei 2009 niet voldoende had gemotiveerd waarom de vordering van de eiser tot schadevergoeding was afgewezen. De Hoge Raad vond dat de motiveringsklacht van de eiser slaagde, omdat het hof geen redengeving had gegeven voor de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding, ondanks dat het hof eerder had geoordeeld dat de verweerder in verzuim was met de teruggave van het paard.

De Hoge Raad verklaarde de eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen eerdere arresten van het hof, vernietigde het arrest van 12 mei 2009 en verwees de zaak terug naar het gerechtshof voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering door de lagere rechters in civiele zaken.

Uitspraak

11 februari 2011
Eerste Kamer
09/03237
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[Verweerder], handelend onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 110155/HA ZA 02-1093 van de rechtbank Breda van 14 januari 2004;
b. de arresten in de zaak HD 103.000.651 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 april 2006, 3 oktober 2006, 29 mei 2007 en 12 mei 2009.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser in zijn cassatieberoep voor zover zich dat richt tegen de arresten van 3 oktober 2006 en 29 mei 2007 en voor zover het betreft klacht V, en tot verwerping voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Voor de feiten die in cassatie tot uitgangspunt kunnen dienen en een uitvoerige beschrijving van het procesverloop wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-generaal onder 1 en 2.
3.2 De klachten van de onderdelen I-IV kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3.1 Onderdeel V klaagt dat het hof niet, althans niet deugdelijk gemotiveerd heeft beslist over de vordering van [eiser] tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van derving van het genot van Jolita doordat [verweerder] in strijd met de stallingsovereenkomst Jolita niet op 24 oktober 2001 maar pas op 1 november 2003 aan [eiser] heeft teruggegeven.
3.3.2 Zoals het hof heeft overwogen in rov. 4.7.1 van zijn tussenarrest van 11 april 2006 heeft [eiser] gesteld dat [verweerder] wanprestatie heeft gepleegd (a) door Jolita pas op 1 november 2003 aan hem terug te geven in plaats van op 24 oktober 2001 en (b) doordat [eiser] Jolita als gevolg van een ontoereikende verzorging door [verweerder] kreupel heeft teruggekregen terwijl Jolita dat bij de aanvang van de stallingsovereenkomst in 1997 niet was. [Eiser] vorderde ter zake van deze wanprestatie een schadevergoeding van in totaal € 99.943,88 subsidiair € 58.943,88 waarin een bedrag was opgenomen van € 18.000,-- op basis van 24 maanden à € 750,-- per maand wegens gemist genot van Jolita (grond (a)).
3.3.3 In rov. 4.5.2 van het tussenarrest van 11 april 2006 heeft het hof overwogen dat met de overeenkomst van 24 oktober 2001 partijen hebben te kennen gegeven dat de stallingsovereenkomst op dat moment nog bestond en dat zij de voortzetting ervan afhankelijk maakten van de uitkomsten van de overeengekomen onderzoeken. Hierin ligt besloten dat naar het oordeel van het hof [verweerder] niet gehouden was het paard op 24 oktober 2001 aan [eiser] terug te geven, zodat in zoverre van wanprestatie van [verweerder] geen sprake was.
Het hof heeft bij zijn genoemde tussenarrest de vordering tot betaling van € 99.943,88 subsidiair € 58.943,88 aangehouden in afwachting van het in het arrest van 3 oktober 2006 in het vooruitzicht gestelde deskundigenonderzoek. Daarmee heeft het hof dus tevens de beslissing aangaande de hiervoor genoemde post van € 18.000,-- aangehouden.
In het eindarrest heeft het hof blijkens rov. 15.1 de gehele vordering tot betaling van € 99.943,88 subsidiair € 58.943,88 afgewezen, dus inclusief de post van € 18.000,-- ter zake van de wanprestatie bestaande in het ten onrechte weigeren van teruggave van het paard. Anders dan het onderdeel primair betoogt heeft het hof dus wel beslist over deze post, zodat het onderdeel in zoverre niet tot cassatie kan leiden.
Voor die afwijzing is evenwel geen redengeving in het arrest te vinden en evenmin daaruit af te leiden, te minder nu het hof de kosten van de sequestratie van 13 maart 2002 tot 1 november 2003 ten laste van [verweerder] heeft gebracht omdat hij in deze periode ten onrechte heeft geweigerd het paard af te geven aan [eiser] (rov. 4.6.4 en 4.8 van het tussenarrest van 11 april 2006 en rov. 16.2.2 van het eindarrest), waarmee het hof als zijn oordeel te kennen heeft gegeven dat [verweerder] vanaf het moment dat de stallingsovereenkomst was geëindigd (13 februari 2002) in verzuim was met teruggave van het paard. De motiveringsklacht van het onderdeel slaagt dan ook.
3.4 Het bestreden arrest kan niet in stand blijven.
De Hoge Raad vindt aanleiding de zaak te verwijzen naar hetzelfde hof opdat dit opnieuw zal beslissen op het genoemde onderdeel van de vordering van [eiser].
3.5 Aangezien het middel geen klachten bevat tegen de tussenarresten van het hof van 3 oktober 2006 en 29 mei 2007 dient [eiser] in zijn beroep tegen die arresten niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de arresten van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2006 en 29 mei 2007;
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 mei 2009;
verwijst het geding naar dat gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 februari 2011.