ECLI:NL:HR:2011:BO7114

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03397
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van nauwe persoonlijke betrekking en opname geboorteakte in Nederlands register

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek van een man om vast te stellen dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen hem en een kind, [verweerster 2], geboren op [geboortedatum] 1995 in de Dominicaanse Republiek. De man, die sinds 13 maart 1996 de Nederlandse nationaliteit heeft, had [verweerster 2] erkend op 30 mei 1996 te Santo Domingo, maar was op dat moment gehuwd met een andere vrouw. De rechtbank te 's-Gravenhage had het verzoek van de man afgewezen, en het gerechtshof te 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing. De man stelde in cassatie dat de beoordeling van de nauwe persoonlijke betrekking niet beperkt zou moeten zijn tot het tijdstip van erkenning, maar dat het begrip 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM ook in aanmerking genomen moet worden. De Hoge Raad oordeelde echter dat de beperkingen die artikel 1:204 BW stelt aan het recht op eerbiediging van family life hun grond vinden in artikel 8 lid 2 EVRM, en dat de man niet had aangetoond dat er op het moment van erkenning sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de eerdere uitspraken van de lagere rechters.

Uitspraak

11 februari 2011
Eerste Kamer
09/03397
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. W.B. Teunis,
t e g e n
1. DE AMBTENAAR VAN DE BURGERLIJKE STAND VAN DE GEMEENTE 'S-GRAVENHAGE,
zetelend te 's-Gravenhage,
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats], Dominicaanse Republiek,
wettelijk vertegenwoordigd door mr. M. BOENDER-RADDER in haar hoedanigheid van bijzonder curator over de minderjarige,
kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen,
en
[De moeder],
wonende te [woonplaats], Dominicaanse Republiek,
BELANGHEBBENDE in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man, de ambtenaar bs, [verweerster 2], de bijzonder curator en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 249823/FA RK 05-5141 van de rechtbank te 's-Gravenhage van 5 december 2005 en 14 mei 2007;
b. de beschikkingen in de zaak 105.011.608.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 oktober 2008 en 27 mei 2009.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikkingen van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De ambtenaar bs, de bijzonder curator en de moeder hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2. Kort samengevat komen zij op het volgende neer. Op [geboortedatum] 1995 is [verweerster 2] te [geboorteplaats], Dominicaanse Republiek, geboren. Haar moeder heeft de Dominicaanse nationaliteit. De man, die sedert 13 maart 1996 de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft op 30 mei 1996 te Santo Domingo [verweerster 2] erkend, welke erkenning is aangetekend op de geboorteakte van [verweerster 2]. Op het moment van de erkenning was de man gehuwd met een andere vrouw dan de moeder van [verweerster 2].
3.2 De man heeft de rechtbank verzocht vast te stellen dat aannemelijk is dat tussen hem en [verweerster 2] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat en dat de in de Dominicaanse Republiek opgemaakte geboorteakte van [verweerster 2] vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen en het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.3.1 Het hof heeft in rov. 9 van zijn tussenbeschikking tot uitgangspunt genomen dat de vraag of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [verweerster 2], moet worden beoordeeld naar de situatie op het tijdstip van de erkenning. Het heeft de man belast met het bewijs dat toen van die nauwe persoonlijke betrekking sprake was.
3.3.2 Hiertegen komt middel I op met het volgende, kort samengevatte, betoog. De vereiste persoonlijke betrekking moet worden verstaan als family life (gezinsleven) in de zin van art. 8 EVRM. Een beperking dat het gezinsleven moet worden beoordeeld naar het tijdstip van de erkenning, is niet toelaatbaar omdat daarbij geen van de belangen van het tweede lid van art. 8 EVRM aan de orde is. Bovendien stelt art. 1:204 lid 1, aanhef en onder e, BW die eis niet, omdat in dat artikel het tijdstip van de erkenning betrekking heeft op het gehuwd zijn van de man (met een andere vrouw) en niet (naar het middel kennelijk bedoelt) op de betrekking met het kind. Het hof heeft de man dan ook ten onrechte belast met het bewijs dat de nauwe betrekking met [verweerster 2] bestond ten tijde van de erkenning.
3.3.3 Het middel faalt. Het miskent dat dat het hier gaat om een uitzondering op de onderhavige grond voor nietigheid van de erkenning en dat daarom niet alleen voor de aanwezigheid van de nietigheidsgrond maar ook voor het zich voordoen van de uitzondering het tijdstip waarop de erkenning is gedaan, beslissend moet zijn. Het betoog dat hier geen van de belangen van het tweede lid van art. 8 EVRM aan de orde is, ziet eraan voorbij dat de beperkingen die art. 1:204 stelt aan het recht op eerbiediging van family life wel degelijk hun grond vinden in het tweede lid van art. 8 EVRM, namelijk in de rechten en vrijheden van anderen die art. 1:204 beoogt te beschermen.
3.4 Middel II richt zich met diverse klachten tegen de beslissing van het hof in zijn eindbeschikking dat de man niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs. De klachten falen op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 20 - 23.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 februari 2011.