ECLI:NL:HR:2011:BO6754

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03599 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest in jeugdzaak wegens administratieve vergissing bij betekening aanzegging in cassatie

In deze zaak gaat het om een herstelarrest van de Hoge Raad der Nederlanden, uitgesproken op 22 februari 2011, in een jeugdzaak. De zaak betreft een administratieve vergissing waarbij de raadsman van de verdachte niet op de hoogte was gesteld van de betekening van de aanzegging in cassatie. Hierdoor zijn er geen middelen van cassatie ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep bij arrest van 9 februari 2010. De Hoge Raad heeft besloten dit eerdere arrest in te trekken, omdat de raadsman niet op de hoogte was van de aanzegging.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er een overschrijding heeft plaatsgevonden van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ondanks deze constatering heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolgen aan deze overschrijding verbonden worden, gezien de aard van de opgelegde straf aan de verdachte, die bestond uit een jeugddetentie van een week, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van € 180,-, subsidiair drie dagen jeugddetentie.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan na meer dan zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep, wat de overschrijding van de redelijke termijn bevestigt. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie die zijn voorgesteld door de raadsman van de verdachte, mr. J.J.D. van Doleweerd, niet tot cassatie kunnen leiden, en heeft daarom het beroep verworpen. De beslissing is genomen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

22 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/03599 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 2 april 2009, nummer 21/005142-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het arrest van 9 februari 2010 zal intrekken, zal vaststellen dat zich een overschrijding heeft voorgedaan van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, maar dat met de enkele constatering van die overschrijding zal worden volstaan en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Als gevolg van een administratieve vergissing is de raadsman niet op de hoogte gesteld van de betekening van de aanzegging. Als gevolg daarvan zijn namens de verdachte geen middelen van cassatie voorgesteld en is de verdachte bij arrest van 9 februari 2010 niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. De Hoge Raad zal dit arrest intrekken. Het onderhavige arrest strekt daartoe.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van een week, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede een geldboete van € 180,-, subsidiair 3 dagen jeugddetentie, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
trekt in zijn voormelde arrest van 9 februari 2010;
verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 februari 2011.