ECLI:NL:HR:2011:BO6750

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03539
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewezenverklaring van alcoholgebruik door een beginnend bestuurder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1968, was op 13 januari 2008 als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval in Apeldoorn. Bij een ademonderzoek bleek dat hij een alcoholgehalte had van 585 microgram per liter uitgeademde lucht, terwijl hij nog geen vijf jaar in het bezit was van zijn rijbewijs. De verdediging voerde aan dat de opgelegde straf te zwaar was en dat de verdachte niet als beginnend bestuurder moest worden aangemerkt, omdat hij al jaren een rijbewijs had voordat hij naar Nederland kwam. De raadsman stelde dat de omstandigheden van het ongeval niet aan het alcoholgebruik van de verdachte konden worden toegeschreven, maar aan de gladde weg. De Advocaat-Generaal Knigge had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste opvatting omtrent artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 de bewezenverklaring uit de gebezigde bewijsmiddelen kon afleiden. De enkele stelling van de raadsman over het beginnend bestuurderschap noopte het Hof niet tot een nadere motivering. Het middel van de verdediging faalde, en de Hoge Raad verwierp het beroep. Dit arrest bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder een bestuurder als beginnend kan worden aangemerkt, en de gevolgen daarvan voor de strafmaat.

Uitspraak

25 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/03539
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 april 2009, nummer 21/001969-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat "het Hof ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd bewezen heeft verklaard dat verzoeker als beginnend bestuurder wordt aangemerkt".
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 januari 2008 in de gemeente Apeldoorn als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 585 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal (5 juli 2007) een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende door het Hof gebezigde bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het klopt dat ik op 13 januari 2008 in de gemeente Apeldoorn bestuurder ben geweest van een motorrijtuig na gebruik van alcohol. Ik weet dat mijn adem per uitgeademde lucht 585 microgram bevatte."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Op 13 januari 2008 kregen wij, eerste en tweede verbalisant, kennis van een verkeersongeval op de Koninginnelaan te Apeldoorn. De bestuurder van een personenauto, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] die bij dat ongeval betrokken was, gaf ons op te zijn: [verdachte]. Wij zagen dat het rijbewijs van de bestuurder was afgegeven op 5 juli 2007 voor de categorie AM/B. Aan de hand van de beschikbare gegevens stelden wij vast, dat sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was verstrekt nog geen vijf jaren waren verstreken en dat de eerste afgifte op of na 30 maart 2002 had plaatsgevonden."
c. een ademanalyseformulier, waarop als ademonderzoekresultaat is vermeld dat de lucht die verdachte uitademde per liter 585 mg alcohol bevatte.
2.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte als reden voor zijn hoger beroep heeft opgegeven de door de Politierechter opgelegde geldboete te hoog te vinden, en dat de raadsman heeft aangevoerd:
"Met de officier van justitie in eerste aanleg ben ik van mening dat verdachte niet als beginnend bestuurder is aan te merken. Verdachte had al jaren een rijbewijs voordat hij naar Nederland kwam. Volgens de oriëntatiepunten van het LOVS hoort bij dit feit geen straf van een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. Bovendien is verdachte het rijbewijs ongeveer 6 maanden kwijt geweest, terwijl hem een ontzegging van 4 maanden was opgelegd. Verder is de opgelegde geldboete te hoog gezien de financiële situatie van verdachte. Tenslotte kan het ongeval niet aan het alcoholgebruik van verdachte worden geweten, maar aan de omstandigheid dat het glad was op de weg. Ik vraag om een geldboete van € 400,- op te leggen aan verdachte."
2.3. Het Hof heeft zonder blijk te geven van een onjuiste opvatting omtrent art. 8 WVW 1994 de bewezenverklaring uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden. De enkele, kennelijk in het kader van de straftoemeting aangevoerde, niet nader geconcretiseerde stelling van de raadsman over het beginnend bestuurderschap noopte het Hof niet tot een nadere motivering van de bewezenverklaring.
2.4. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 januari 2011.