ECLI:NL:HR:2011:BO6699

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02521
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring van openlijke geweldpleging in vereniging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging tegen een slachtoffer in een discotheek in Doetinchem op 1 januari 2006. Het Gerechtshof had vastgesteld dat de verdachte samen met een ander geweld had gepleegd tegen het slachtoffer, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het feit dat de verdachte 'in vereniging' geweld had gepleegd, niet zonder meer kon worden afgeleid uit de bewijsvoering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het Hof in stand blijven. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de kwalificatie van geweldpleging in vereniging.

Uitspraak

1 februari 2011
Strafkamer
Nr. 09/02521
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 juni 2009, nummer 21/004496-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 1 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 1 januari 2006 te Doetinchem met een ander in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in café/discotheek [A], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit slaan en/of stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer]."
2.3. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen:
"Het hof neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
In de vroege uren van nieuwjaarsdag 2006 heeft zich een drietal incidenten voorgedaan in de op dat moment drukke discotheek [A] (voorheen [B]) te Doetinchem. Eén van de slachtoffers heeft hieraan een blijvend litteken in zijn gezicht overgehouden.
(...)
Feit 1 (...)
[Getuige 1], portier van de [A], heeft verklaard dat er rond 02.30 uur een melding van alle bars binnenkwam, die inhield dat er een jongen, lang, normaal postuur, met een agressieve blik, om zich heen aan het slaan was. [Getuige 1] meent dat deze jongen een lichtgetinte huidskleur had. [Getuige 1] heeft de jongen vervolgens in de gaten gehouden.
Omdat men vreesde voor escalatie, zijn de portiers de jongen op enig moment gaan zoeken. [Getuige 1] werd vervolgens geconfronteerd met een jongen "wiens gezicht helemaal openlag", naar later bleek [slachtoffer].
Feit 1
Volgens de aangifte van [slachtoffer] heeft hij in reactie op een duw van een buitenlandse jongen, die jongen een duw teruggegeven en werd hij meteen daarna met een glazen voorwerp in zijn gezicht geslagen. Het glazen voorwerp is toen kapot gegaan. Daarna is [slachtoffer] naar zijn zeggen meermalen op zijn hoofd geslagen. Hij heeft daarvan pijn ondervonden. Toen de klappen ophielden, voelde hij bloed over zijn gezicht stromen. Op de foto's van het letsel die bij de aangifte zijn gevoegd is te zien dat [slachtoffer] verwondingen aan de linkerzijde van zijn gezicht heeft. [Getuige 2] heeft verklaard te hebben gezien dat de Iranese jongen, die met zijn ex-vriendin [getuige 3] [[getuige 3], Hof] is gehuwd, [slachtoffer] met kracht met een heel glas in zijn gezicht heeft geslagen en daarbij de linkerzijde van zijn gezicht heeft geraakt. [Getuige 3] heeft gezien dat verdachte en de jongen in elkaar vlogen. [Getuige 4] heeft ook gezien dat verdachte heeft gevochten. Zij heeft armen zien zwaaien.
[Getuige 1] voornoemd heeft zich over [slachtoffer] ontfermd. Op het moment dat de agressieve jongen die [getuige 1] eerder in de gaten had gehouden langsliep, wees het slachtoffer hem aan als dader en zei daarbij tegen [getuige 1] "Hij is het." Verdachte is buiten voor de discotheek aangehouden. [Getuige 2] heeft de aangehouden persoon herkend als degene die [slachtoffer] met een glas had geslagen.
Op basis van de aangifte van [slachtoffer] kan onderscheid worden gemaakt in twee fases:
a. het slaan met een glazen voorwerp in het gezicht en b. het slaan/stompen tegen het hoofd.
De vraag rijst of verdachte, gelet op zijn ontkenning en de gevoerde verweren, hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden.
a. het slaan met een glazen voorwerp in het gezicht
Op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden concludeert het hof dat verdachte (en niet [betrokkene 1] zoals de raadsman heeft betoogd) een glazen voorwerp kapot heeft geslagen in/tegen het gezicht van [slachtoffer]. Het letsel dat [slachtoffer] daardoor heeft opgelopen, kan - hoe vervelend ook voor het slachtoffer - niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde. De redactie van de tenlastelegging brengt met zich dat
verdachte ook van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken voor zover dit betrekking heeft op het slaan met een glazen voorwerp en het toebrengen van lichamelijk letsel, omdat er op dat moment nog geen sprake was van een handelen in vereniging.
b. het slaan/stompen tegen het hoofd
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een aandeel heeft gehad in de onder 1 subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging ten aanzien van het slaan en/of stompen tegen het hoofd van [slachtoffer]. De verklaring van [getuige 3], de echtgenote van verdachte, die inhoudt dat verdachte die nacht wat vervelend was, sterkt het hof in zijn overtuiging. Verdachte en [betrokkene 1] zijn vrijwel de hele avond bij elkaar geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn armen heeft gezwaaid en daarbij iemand heeft geraakt. [Betrokkene 1] is ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 19 mei 2009 als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat verdachte en hij hebben gevochten. Uit de verslagen van de telefoontaps blijkt dat [betrokkene 1] heeft gezegd dat er een gevecht met een Nederlander heeft plaatsgevonden en dat verdachte die jongen een vuist heeft gegeven.
De verdediging heeft gewezen op de verschillen in waarneming van de getuigen met betrekking tot de kleding die verdachte de bewuste nacht droeg, hetgeen volgens de verdediging tot een vrijspraak moet leiden. Het hof overweegt dat het redelijk donker was in de ruimte waar het onder 1 tenlastegelegde plaatsvond. De tegenstrijdigheden betreffen ondergeschikte punten en laten zich verklaren door de hectische omstandigheden van dat moment. In de kern zijn de verklaringen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd, innerlijk consistent en ondersteunen zij elkaar op de wezenlijke onderdelen van de tenlastelegging. Dit verweer wordt dan ook verworpen."
2.4. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover behelzende dat de verdachte "in vereniging" geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering, is de uitspraak wat betreft feit 1 niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 februari 2011.