ECLI:NL:HR:2011:BO6123

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01755 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Hof inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geboren in 1968, die in deze procedure werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal Aben had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Hof voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had aangenomen dat de betrokkene zich schuldig had gemaakt aan een beroving van [betrokkene 2]. Het Hof had vastgesteld dat de benadeling van [betrokkene 2] bestond uit het niet leveren van reeds betaalde goederen, maar de Hoge Raad vond dat zonder nadere motivering niet duidelijk was welk strafbaar feit het Hof voor ogen had gehad. De enkele niet-betaling van goederen kan niet zonder meer als beroving worden gekwalificeerd.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat deze opnieuw kan worden berecht op het bestaande hoger beroep. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven, omdat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de betrokkene zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit dat aanleiding gaf tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij het opleggen van maatregelen tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, en dat de kwalificatie van gedragingen als strafbaar feit goed onderbouwd moet zijn.

Uitspraak

25 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/01755 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 februari 2009, nummer 22/000433-07, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
De beroepen zijn ingesteld door de betrokkene en de Advocaat-Generaal bij het Hof. Namens de betrokkene heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft het beroep ingetrokken.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de beslissing van het Hof tot oplegging van de maatregel van ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2. Het Hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit het in het middel bedoelde feit ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"[Betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) vertelde mij dat [betrokkene] (het hof begrijpt: de veroordeelde) hem voor twee ton geript had."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de betrokkene:
"Ik heb [betrokkene 2] benadeeld. Ik zou hem grondstoffen leveren. Ik heb dat niet gedaan. [Betrokkene 2] heeft mij wel betaald. Het gaat om een bedrag van ongeveer ƒ 200.000,-. Ik heb éénderde van het bedrag gekregen."
2.3. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"(...) Het derde voordeel waarvan ontneming wordt gevorderd is het aandeel van de veroordeelde in een bedrag waarvan [betrokkene 2] is beroofd. [Betrokkene 2] verklaart dat. Het openbaar ministerie heeft de veroordeelde terzake niet vervolgd. De veroordeelde heeft niet bestreden dat hij heeft meegewerkt aan strafbare ontfutseling van dit bedrag en daarvan een deel heeft opgestreken. Het hof acht dit op deze gronden aannemelijk.
Omstreden is de omvang van de buit en het aandeel van de veroordeelde daarin. De veroordeelde rept van ƒ 200.000,- en meent dat hogere bedragen, waarvan sprake is in verklaringen van anderen, terug te voeren kunnen zijn op een opslag voor incassopremie die in het uitzicht is gesteld aan iemand die aan de beroving zou willen meewerken. De rechtbank heeft de buit op ƒ 200.000,- geraamd. Het openbaar ministerie heeft in deze ontnemingszaak niet aannemelijk gemaakt dat het bedrag groter is geweest dan ƒ 200.000,-. Het hof gaat hierom uit van dit bedrag. De veroordeelde heeft op 2 maart 2005 zijn aandeel in deze buit gesteld op eenderde deel. Zijn raadsman heeft op 1 december 2008 naar deze verklaring verwezen. Daartegenover heeft het openbaar ministerie een groter aandeel van de veroordeelde in de buit niet aannemelijk gemaakt.
Namens de veroordeelde is gesteld dat [betrokkene 2] van hem het aandeel in de buit terugvordert, maar noch de terugbetaling noch deze vordering zijn aannemelijk gemaakt, zodat het hof met deze stelling van hem geen rekening houdt. Het hof zal het hieruit door de veroordeelde behaalde voordeel dan ook vaststellen op eenderde deel van ƒ 200.000,- = ƒ 66.666,-, zijnde afgerond € 30.250,-. (...)"
2.4. Het Hof heeft kennelijk op grond van de verklaring van [betrokkene 1] aangenomen dat de betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan een "beroving" van [betrokkene 2]. Tevens heeft het Hof vastgesteld dat de benadeling van [betrokkene 2] daarin heeft bestaan dat de betrokkene reeds door [betrokkene 2] betaalde goederen niet aan deze heeft geleverd. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien welk strafbaar feit het Hof met de enkele niet-betaling van reeds geleverde goederen voor ogen heeft gehad, terwijl die gedraging bovendien bezwaarlijk zonder meer valt aan te merken als een beroving.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 februari 2011.