ECLI:NL:HR:2011:BO4475

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02861
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en noodweerexces in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1985, was betrokken bij een incident op 8 juli 2007 te Etten-Leur, waarbij hij een kopstoot heeft gegeven aan het slachtoffer. Het Hof had eerder geoordeeld dat het beroep van de verdachte op noodweer(exces) moest worden verworpen. Dit oordeel was gebaseerd op de stelling dat het ballen van de vuisten door het slachtoffer niet kon worden aangemerkt als een wederrechtelijke aanranding, omdat de verdachte het slachtoffer eerder bij de keel had gegrepen. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk was, aangezien het Hof ook had vastgesteld dat het slachtoffer vóór de confrontatie met de verdachte, de vriendin van de verdachte meermalen wederrechtelijk had aangerand. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

De zaak draait om de vraag of de verdachte gerechtvaardigd handelde in een noodweersituatie. De verdediging stelde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, omdat hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer, die zijn vuisten balde. De Hoge Raad concludeerde dat er wel degelijk sprake was van een noodweersituatie, gezien de eerdere aanrandingen van de vriendin van de verdachte door het slachtoffer. De Hoge Raad benadrukte dat de context van de situatie van groot belang is bij de beoordeling van noodweer en noodweerexces. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van noodweer in vergelijkbare strafzaken.

Uitspraak

4 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/02861
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 april 2009, nummer 20/001865-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Hörchner, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over 's Hofs verwerping van het beroep op noodweer.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 8 juli 2007 te Etten-Leur ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2009 heeft de raadsman aldaar, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
"Belangrijk in deze zaak is dat voor ogen wordt gehouden hoe dit voorval tot stand is gekomen. [Slachtoffer] heeft onder invloed van alcohol en GHB een meisje herhaaldelijk lastig gevallen. Dit meisje is door [slachtoffer] bij de billen vastgepakt en ook onder de rok betast. De tweede keer dat zij werd lastig gevallen heeft zij hem een flinke duw gegeven. Zij vertelt het voorval aan haar vriend, zijnde mijn cliënt. Sprake is derhalve van twee aanrandingen van [getuige 1] door [slachtoffer], gevolgd door een derde aanranding, waarbij zij met de elleboog van [slachtoffer] vol in haar rug wordt geraakt. Op dat moment wordt mijn cliënt boos. Dit heeft de politierechter in het vonnis ook overwogen. Mijn cliënt heeft [slachtoffer] toen weggeduwd. Hij had hiertoe ook het recht. [Slachtoffer] ging op dat moment echter niet weg en verzette zich.
Aan mijn cliënt is gevraagd waarom hij op dat moment niet heeft besloten naar huis te gaan. Het was echter [slachtoffer] die op dat moment had moeten terugtreden. Dit was hem ook al meerdere malen verzocht, maar hij heeft dat niet gedaan. Op dat moment stonden mijn cliënt en [slachtoffer] met de hoofden tegen elkaar. Mijn cliënt zag [slachtoffer] zijn vuisten ballen. In dit soort situaties gaat het om kwesties van seconden. Ingrijpen door overheidsgezag kon op dat moment niet meer worden afgewacht. Onder deze omstandigheden heeft mijn cliënt ten einde het voor hem dreigende gevaar te worden geslagen af te wenden, [slachtoffer] een kopstoot gegeven.
Mijn cliënt heeft gehandeld zoals hij op dat moment, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 juni 2002, ook wel bekend onder de naam "Noodweer in de bus", mocht handelen. Er was sprake van een dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer], een zogenoemde pre-emptive strike. Voor zover die verdediging in bovenmatig geweld zou hebben bestaan, was er sprake van noodweerexces. Mijn cliënt moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging zowel ten aanzien van het primair, het subsidiair als het meer subsidiair telastegelegde omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer(exces). Ten onrechte is dit beroep op noodweer(exces) door de politierechter verworpen. Andere uitwegen waren er op dat moment niet meer voor mijn cliënt. Hij had de jongen immers al weggeduwd. Mijn cliënt is aanvankelijk boos geworden later -na diverse aanrandingen van zijn vriendin- nog bozer. Er was op dat moment bij hem sprake van een hevige gemoedsbeweging."
2.3.2. Het Hof heeft dit verweer verworpen en daartoe het volgende overwogen:
"1.3.1. Voor zover hier van belang heeft de getuige [getuige 1] over de confrontatie van verdachte met [slachtoffer] -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Omstreeks 18.30 uur kwam er een vreemde jongen voor mij staan. Wij stonden, daarmee bedoel ik [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) en een vriend genaamd [getuige 2], in de tent. Wij stonden met z'n drieën bij elkaar. Ik voelde dat de jongen (het hof begrijpt: [slachtoffer]) met zijn hand over mijn kont ging. Ik duwde de jongen toen van mij af. Ik zei ook tegen de jongen dat hij weg moest gaan. Ik zag dat de jongen terugkwam en de jongen probeerde wederom aan mij te zitten. Ik voelde dat een hand van de jongen over mijn been, onder mijn rok kwam. Ik duwde de jongen weer van mij af en ik zag dat de jongen wegliep, volgens mij de tent uit.
Op een bepaald moment voel ik een duw in mijn rug. Ik zag toen dat mijn vriend [verdachte] de jongen vastpakte bij zijn keel. Ik zag dat [verdachte] de jongen met een hand vastpakte bij zijn keel en dat [verdachte] riep "ophouden". Ik zag dat de jongen [verdachte] ook probeerde vast te pakken en ik zag dat de jongen zijn vuisten gebald had om [verdachte] te slaan. Ik zag toen dat [verdachte] de jongen een kopstoot gaf. Ik zag dat de jongen naar achteren ging en zijn hand aan zijn mond hield, ik zag dat de jongen naar zijn hand keek en wegliep.
1.3.2. Voor zover hier van belang heeft de getuige [getuige 2] over de confrontatie van verdachte met [slachtoffer] -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Omstreeks 19.00 uur stond ik met [verdachte] en [getuige 1] in de tent. Ik zag dat er een onbekende jongen (het hof begrijpt: [slachtoffer]) diverse keren opzettelijk tegen [getuige 1] aanliep. Ik zag toen dat [verdachte] hierover boos werd en de jongen bij zijn keel pakte. Ik zag dat [verdachte] de jongen met een hand bij zijn keel pakte. [Verdachte] wilde dat de jongen weg bleef uit de buurt van zijn vriendin. [Verdachte] wilde de jongen de tent uit duwen. Ik zag toen dat de jongen zijn vuisten balde en uit wilde halen naar [verdachte]. Op dat moment waren de hoofden van de jongen en [verdachte] heel dicht bij elkaar en ik zag dat [verdachte] de jongen een kopstoot gaf.
1.3.3. Voor zover hier van belang heeft de verdachte tegenover de politie - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Ik ben naar de jongen toegelopen en heb hem bij zijn keel vastgepakt. Hij maakte zich breed en ik zag dat hij zijn handen tot vuisten balde. Ik dacht op dat moment dat hij mij een klap wilde geven en daarom heb ik hem opzettelijk en met kracht een kopstoot gegeven. Ik raakte met mijn voorhoofd hem tegen zijn tanden. Ik zag dat zijn neus begon te bloeden.
1.4. Uit de even weergegeven verklaringen blijkt, dat het slachtoffer [slachtoffer] door de verdachte bij de keel is gegrepen. Dat [slachtoffer] daarop heeft gereageerd door zijn vuisten te ballen vermag het hof geenszins te zien als (dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer]. Integendeel was er door dat bij de keel grijpen juist sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer] door de verdachte, waartegen [slachtoffer] zich mocht verdedigen.
Nu er geen sprake geweest is van een noodweersituatie faalt ook het noodweerexces-verweer. Het hof verwerpt het verweer in zijn beide onderdelen."
2.4. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen op de grond dat het door het latere slachtoffer [slachtoffer] ballen van zijn vuisten niet kan worden aangemerkt als een aanranding van de verdachte die wederrechtelijk was omdat [slachtoffer] op dat moment zelf wederrechtelijk werd aangerand doordat de verdachte even daarvoor [slachtoffer] bij de keel had gegrepen. Dit oordeel is echter niet zonder meer begrijpelijk, nu in de hiervoor weergegeven vaststellingen van het Hof tevens besloten ligt dat [slachtoffer] vóórdat de verdachte hem bij zijn keel greep, de vriendin van de verdachte meermalen wederrechtelijk had aangerand.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 4 januari 2011.