ECLI:NL:HR:2011:BO4060

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02272
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek wegens ziekte en het recht op aanwezigheid bij de terechtzitting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn zaak wegens ziekte, na een operatie aan zijn bovenkaak. De raadsman van de verdachte had een faxbericht gestuurd waarin hij de medische situatie van de verdachte uiteenzette en verzocht om uitstel van de rechtszitting. Het Hof had echter het aanhoudingsverzoek afgewezen, met de overweging dat de verdachte naar de zitting had kunnen komen en dat ter terechtzitting beoordeeld moest worden of de verdachte zich voldoende kon verweren.

De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet kon worden gedragen door de overwegingen van het Hof. De Hoge Raad benadrukte dat het recht op aanwezigheid van de verdachte bij de behandeling van zijn zaak, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), voorop staat. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat het belang van een behoorlijke strafvordering zwaarder weegt dan het belang van de verdachte om aanwezig te zijn. De Hoge Raad concludeerde dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding niet begrijpelijk was, gezien de medische situatie van de verdachte en de gevolgen daarvan voor zijn verdediging.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest onderstreept het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak voor de rechter om zorgvuldig te oordelen over aanhoudingsverzoeken, vooral in situaties waarin de gezondheid van de verdachte in het geding is.

Uitspraak

4 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/02272
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 mei 2009, nummer 22/003646-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.W.A.P. Doesburg, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een op 4 mei 2009 gedateerd faxbericht van de raadsman aan de voorzitter van de strafsector van het Hof. Dit bericht houdt onder meer in:
"Cliënt deelde mij mede op 24 april j.l. te zijn geopereerd aan zijn bovenkaak. Als gevolg hiervan ondervindt hij nog steeds zeer veel klachten. Hij kan zeer moeizaam praten en dit doet veel pijn. Bijgaand zend ik u ter informatie en kennisneming een afschrift van een medische verklaring waaruit een en ander blijkt (productie 1). Ik verwijs u graag naar de inhoud hiervan.
Cliënt is in eerste aanleg veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hij kan zich niet vinden in de bewezenverklaring en opgelegde vrijheidsstraf. Voor cliënt staat er dan ook bij deze behandeling in laatste feitelijke instantie veel op het spel. Cliënt voelt zich door zijn medische situatie beperkt in zijn verdedigingsmogelijkheden. Hij kan immers moeilijk praten en heeft veel pijn waaronder hoofdpijn. Hij voelt zich dan ook onvoldoende in staat om aanstaande woensdag zijn zegje te doen en vragen van uw hof te beantwoorden.
Vanwege het voorgaande zie ik mij dan ook genoodzaakt u namens cliënt te verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting. Ik verzoek u dan ook vriendelijk doch met klem de behandeling aan te houden tot een nader door u te bepalen datum en tijdstip."
Aan dit faxbericht is gehecht een brief van [de huisarts], huisarts, van 4 mei 2009. Deze brief houdt in:
"Betreft:
[verdachte]
(...)
[plaats], 04-05-2009
Geachte heer, mevrouw,
04-05-09 heeft woensdag rechtszitting.
Is op 24-4 in Antwerpen aan de bovenkaak geopereerd. Heeft veel klachten ervan (hoofdpijn, bloed uit neus en mond) en kan moeilijk praten. Wil uitstel rechtszitting en heeft daarvoor artsenverklaring nodig.
praat moeizaam (beweegt mond nauwelijks),
hechtingen in omslagplooi
bovenkaak/bovenlip. Uitgebreid assortiment medicijnen.
brief
Actuele medicatie:
290409*200ML Corsodyl mondsp 2mg/ml
290409*20ST Ibuprofen tabl omh 400mg
290409*30ST Paracetamol tabl 500mg
290409*10ML Xylometazolin neusspr 0,1%
290409*14ST Diazepam tabl 5mg s avonds 1 tablet
240409*7ST Prednisolon tabl 5mg gebruik volgens schema
240409*30ST Paracetamol tabl 500mg 3 x daags 2 tabletten
240409*30ST Ibuprofen tabl 600mg 3 x daags 1 tablet."
2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 mei 2009 houdt onder meer in:
"Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R. Herregodts, advocaat te Breda, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt door de verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Voorts deelt de raadsman mede dat hij persisteert bij zijn aanhoudingsverzoek d.d. 4 mei 2009.
Ter toelichting op dit aanhoudingsverzoek deelt de raadsman mede -zakelijk weergegeven-: Mijn cliënt is d.d. 24 april 2009 geopereerd aan zijn kaak. Mijn cliënt is bedlegerig door de pijn en koorts ten gevolge van die operatie. Ook kan hij nog niet goed praten. Uit de overgelegde verklaring van zijn huisarts d.d. 4 mei 2009 blijkt dat mijn cliënt pijnstillers krijgt.
De advocaat-generaal deelt mede zich te verzetten tegen voornoemd verzoek tot aanhouding, nu de door de raadsman aangevoerde omstandigheden daartoe onvoldoende aanleiding bieden.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad.
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het aanhoudingsverzoek van de raadsman wordt afgewezen. De voorzitter deelt daaromtrent mede dat door de raadsman is gesteld dat de gevolgen van de kaakoperatie, moeilijkheden bij het praten en pijn, de verdachte verhinderen ter terechtzitting te verschijnen. Uit een overgelegde doktersverklaring d.d. 4 mei 2009 blijkt dat de verdachte pijnstillers voorgeschreven heeft gekregen. De raadsman heeft mondeling nog koorts genoemd als reden, maar heeft niet gesteld wanneer de verdachte koortsig was.
Het hof heeft aanhouding van de behandeling van de zaak niet bij voorbaat toegewezen; ter terechtzitting moet kunnen worden beoordeeld of de verdachte zich mondeling, of desnoods schriftelijk, voldoende zou kunnen verweren. Het hof is van oordeel dat de verdachte naar de zitting heeft kunnen komen en hierom ziet het hof geen reden het aanhoudingsverzoek toe te wijzen."
2.2.3. Blijkens dat proces-verbaal heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten, waarna het Hof op 20 mei 2009 uitspraak heeft gedaan waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat, indien een verdachte door ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, de rechter aan dit verzoek voldoet teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst (vgl. HR 9 mei 2000, LJN AA5730, 2002/466).
2.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld en in aanmerking genomen hetgeen door de raadsman aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de overwegingen van het Hof "dat de verdachte naar de zitting heeft kunnen komen" en dat "ter terechtzitting moet kunnen worden beoordeeld of de verdachte zich mondeling, of desnoods schriftelijk, voldoende zou kunnen verweren", de afwijzing van het verzoek niet dragen. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 januari 2011.