2.3.2. Het Hof heeft in het bestreden arrest daaromtrent - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen:
"(...)
ii.
Het hof overweegt (...) als volgt.
iii.
Aangever [benadeelde partij 1] heeft ter identificatie van de dader van het onder 1 ten laste gelegde misdrijf op 25 juni 2007 bij de politie zijn medewerking verleend aan een fotoconfrontatie. Hij heeft bij die gelegenheid verdachte [verdachte] zonder voorbehoud herkend als de dader van het onder 1 ten laste gelegde misdrijf.
iv.
De getuige [getuige 1] heeft ter identificatie van de dader van het onder 3 ten laste gelegde misdrijf op 4 juli 2007 bij de politie haar medewerking verleend aan een fotoconfrontatie.
Zij heeft bij die gelegenheid verdachte [verdachte] zonder voorbehoud herkend als de dader van het onder 3 ten laste gelegde misdrijf.
v.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het standpunt betrokken, dat de positieve resultaten van de met de aangever [benadeelde partij 1] e.g. getuige [getuige 1] gehouden fotoconfrontaties niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, nu deze niet overeenkomstig de bepalingen van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek hebben plaatsgevonden. Immers, de raadsman is niet voorafgaande aan de fotoconfrontaties betrokken bij de fotosamenstelling, zodat hij - zo verstaat het hof - niet heeft kunnen controleren of de aangever c.q. getuige een voldoende objectieve keuzemogelijkheid is geboden. Dat brengt met zich dat het resultaat van de confrontaties als onbetrouwbaar terzijde moet worden gesteld.
vi.
Het hof volgt de verdediging niet in dat standpunt. Daarbij heeft het het navolgende in aanmerking genomen.
vii.
Vooropgesteld moet worden, dat de bepalingen in het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (Stb. 2002, 46; hierna: "Besluit") zijn gegeven ter uitvoering van hetgeen is bepaald in artikel 61a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
viii.
Artikel 9 van het Besluit luidt - voor zover te dezen van belang - aldus: "De officier van justitie en de raadsman van de verdachte worden zo mogelijk (onderstreping hof) in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan de meervoudige confrontatie opmerkingen te maken omtrent de te tonen selectie, zonder dat de confrontatie daardoor mag worden opgehouden. (...)"
ix.
Uit de bewoordingen en strekking van artikel 9 van het Besluit leidt het hof af dat slechts wanneer de mogelijkheid daartoe bestaat, de raadsman van verdachte in de gelegenheid zal worden gesteld om voorafgaand aan de confrontatie opmerkingen te maken omtrent de te tonen selectie. Een dwingend voorschrift, dat die mogelijkheid telkens zal moeten worden gecreëerd leidt het hof uit voornoemd artikel niet af. Een dergelijke verplichting valt evenmin af te leiden uit de bij het Besluit behorende Nota van Toelichting.
x.
Uit het strafdossier blijkt enerzijds, dat de fotoconfrontaties met [benadeelde partij 1] en [getuige 1] op 25 juni 2007 onderscheidenlijk op 4 juli 2007 hebben plaatsgevonden, terwijl uit het strafdossier anderzijds valt af te leiden dat aan de verdachte eerst op 11 juli 2007 een raadsman is toegevoegd.
xi.
Reeds uit de omstandigheid dat ten tijde van de gehouden fotoconfrontaties de verdachte nog niet de bijstand genoot van een raadsman, was het onmogelijk om alstoen toepassing te geven aan het bepaalde bij artikel 9 van het Besluit. Van een schending van artikel 9 van het Besluit is derhalve geen sprake.
xii.
Het hof heeft aan de hand van de processen-verbaal van politie met betrekking tot die gehouden fotoconfrontaties geconstateerd dat de uitvoering daarvan voor het overige geheel overeenkomstig de bepalingen van het Besluit heeft plaatsgehad.
Het standpunt van de verdediging, dat blijkens het proces-verbaal bij de samenstelling van de fotoconfrontatie niet ook op leeftijd is geselecteerd doet daar niets aan af. Artikel 1 van het Besluit bepaalt immers slechts dat de meervoudige confrontatie wordt uitgevoerd door het tonen van de verdachte en minimaal vijf andere personen die uiterlijk gelijkenis vertonen met de verdachte. Uit de in de voetnoten 6 en 8 genoemde processen-verbaal met betrekking tot de gehouden fotoconfrontaties blijkt dat aan de aangever [benadeelde partij 1] onderscheidenlijk de getuige [getuige 1] een fotosamenstelling is getoond, bestaande uit een foto van verdachte met daarbij 5 foto's van figuranten, die qua etnische afkomst, geslacht, huidskleur, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis vertoonden met de foto van de verdachte [verdachte].
Gelet op dit één en ander - terwijl ook overigens niet van aanwijzingen is gebleken op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de herkenningen behoort te worden getwijfeld - is het hof van oordeel dat de uitkomsten van die fotoconfrontaties als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en het bezigt die tot het bewijs.
Het verweer wordt mitsdien verworpen."