ECLI:NL:HR:2011:BO4029

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01687
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in hoger beroep op basis van kennisgeving van terechtzitting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat het hof oordeelde dat hij tijdig op de hoogte was van de terechtzitting in eerste aanleg. Dit oordeel was gebaseerd op een memo van een administratief medewerker, waarin stond dat de verdachte telefonisch had aangegeven een kopie van de ontnemingsvordering te hebben ontvangen. Echter, het hof had niet vastgesteld dat de verdachte ook op de hoogte was van de dagvaarding in de strafzaak en de datum van de terechtzitting. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof niet begrijpelijk was, omdat de inhoud van het memo niet voldoende bewijs bood dat de verdachte daadwerkelijk op de hoogte was van de zitting.

Uitspraak

4 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/01687
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 februari 2009, nummer 22/000978-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2. Het Hof heeft bij het bestreden arrest de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
In het strafdossier van de verdachte bevindt zich een memo met dagtekening 20 juli 2006 en 28 juli 2006 van [betrokkene 1], administratief medewerker.
Daarin staat - verkort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte uit het buitenland telefonisch contact heeft gehad met [betrokkene 1]. De verdachte heeft toen te kennen gegeven een kopie van de ontnemingsvordering te hebben ontvangen op zijn adres in het buitenland. Hij heeft toen verder te kennen gegeven niet naar Nederland te kunnen komen voor de behandeling van zijn zaak; hij zou proberen een raadsman te krijgen, maar als dat niet zou lukken dan zou hij voor een verstekbehandeling gaan. De verdachte heeft op 27 juli 2006 telefonisch aan [betrokkene 1] laten weten dat hij met advocaten contact heeft gehad die hem zeiden weinig voor hem te kunnen doen.
Volgens [betrokkene 1] heeft de verdachte hem een fax-bericht gestuurd waarin de verdachte heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een verstekbehandeling van zijn zaak.
Het hof maakt uit het voorgaande op dat de verdachte tijdig voor de zitting op de hoogte was van het feit dat zijn strafzaak die, gelijktijdig met zijn ontnemingszaak zou dienen van de politierechter, op 31 juli 2006 door de politierechter Rotterdam zou worden behandeld. De verdachte was daarom gehouden om binnen veertien dagen na de op 31 juli 2006 gegeven uitspraak hoger beroep in te stellen.
Uit de akte hoger beroep van de verdachte blijkt echter dat hij pas na het verstrijken van die termijn namelijk pas op 19 februari 2007 hoger beroep heeft ingesteld. De verdachte dient daarom naar het oordeel van het hof niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep."
2.3. Het Hof heeft op grond van de inhoud van het door hem genoemde memo geoordeeld dat de verdachte tijdig op de hoogte was van de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, nu dat memo volgens de zakelijke weergave daarvan door het Hof weliswaar inhoudt dat de verdachte aan de desbetreffende griffiemedewerker te kennen heeft gegeven een kopie van de ontnemingsvordering te hebben ontvangen, maar niet ook dat hij kennis droeg van de dagvaarding in de strafzaak, terwijl ook overigens uit de door het Hof weergegeven inhoud van dat memo niet zonder meer kan volgen dat de verdachte op de hoogte was van de dag van de terechtzitting in eerste aanleg waarop de strafzaak zou worden behandeld. De omstandigheid dat die strafzaak, naar het Hof heeft overwogen, in eerste aanleg gelijktijdig met de ontnemingszaak "zou dienen", maakt dat niet anders.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 januari 2011.