ECLI:NL:HR:2011:BO3972
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Motivering van de geldboete in een strafzaak met betrekking tot Opiumwet overtredingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden hennep en hasjiesj op 5 november 2004. Het Hof had een geldboete opgelegd op basis van artikel 12 (oud) van de Opiumwet, waarbij het Hof stelde dat de waarde van de in beslag genomen drugs hoger was dan een vierde van het maximum van de geldboete die op de feiten was gesteld. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.A. van der Horst, heeft cassatie ingesteld, waarbij hij verschillende middelen van cassatie heeft voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. Het Hof had echter niet voldoende gemotiveerd waarom de waarde van de in beslag genomen drugs hoger was dan het genoemde bedrag, wat leidde tot een motiveringsgebrek. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de bestreden uitspraak had moeten verduidelijken en vernietigde de uitspraak van het Hof. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.
De Hoge Raad benadrukte het belang van een duidelijke motivering bij de oplegging van straffen, vooral in zaken die betrekking hebben op de Opiumwet, waar de financiële belangen van de verdachte en de maatschappelijke impact van dergelijke delicten een belangrijke rol spelen. De uitspraak onderstreept de noodzaak voor rechters om hun beslissingen goed te onderbouwen, zodat de rechtszekerheid voor de betrokken partijen gewaarborgd blijft.