ECLI:NL:HR:2011:BO3961
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Schattingsfouten bij profijtontneming in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 19 augustus 2008 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel had behandeld. De veroordeelde, geboren in 1974, had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland ten tijde van de aanzegging. De advocaat van de betrokkene, mr. C.M. Peeperkorn, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel door het Hof niet voldoende was onderbouwd. Het Hof had de schatting van het voordeel ontleend aan bewijsmiddelen, maar had niet met voldoende nauwkeurigheid aangegeven welke wettige bewijsmiddelen aan de schatting ten grondslag lagen. Dit betreft met name de vaststellingen die in de conclusie van de Advocaat-Generaal zijn weergegeven. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet aan de wettelijke eisen voldeed en vernietigde deze.
De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, waar de zaak opnieuw op het bestaande hoger beroep behandeld zal worden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldige onderbouwing bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaken, en dat de rechterlijke uitspraken aan de eisen van de wet moeten voldoen.