ECLI:NL:HR:2011:BO3961

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03741 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schattingsfouten bij profijtontneming in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 19 augustus 2008 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel had behandeld. De veroordeelde, geboren in 1974, had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland ten tijde van de aanzegging. De advocaat van de betrokkene, mr. C.M. Peeperkorn, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Hof.

De Hoge Raad oordeelde dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel door het Hof niet voldoende was onderbouwd. Het Hof had de schatting van het voordeel ontleend aan bewijsmiddelen, maar had niet met voldoende nauwkeurigheid aangegeven welke wettige bewijsmiddelen aan de schatting ten grondslag lagen. Dit betreft met name de vaststellingen die in de conclusie van de Advocaat-Generaal zijn weergegeven. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet aan de wettelijke eisen voldeed en vernietigde deze.

De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, waar de zaak opnieuw op het bestaande hoger beroep behandeld zal worden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldige onderbouwing bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaken, en dat de rechterlijke uitspraken aan de eisen van de wet moeten voldoen.

Uitspraak

11 januari 2011
Strafkamer
Nr. 08/03741 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zitting houdende te Arnhem, van 19 augustus 2008, nummer 21/001925-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw recht te doen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel "onvoldoende uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt."
2.2. De bestreden uitspraak houdt omtrent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de op te leggen betalingsverplichting onder meer het volgende in:
"De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 25 juni 2007 (parketnummer 21-001972-06) terzake van onder meer het onder 1 en 3 tenlastegelegde (kort gezegd: het meermalen medeplegen van het uitgeven, in voorrraad hebben, zich verschaffen en vervoeren van vals geld en het meermalen medeplegen van oplichting van een bank door middel van het storten van vals geld) veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en uit soortgelijke strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
(...)
Het hof is (...) van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat veroordeelde in hieronder nader te noemen zaken betrokken was bij het storten van de valse biljetten en het vervolgens opnemen van echte biljetten.
Uit verschillende afgeluisterde gesprekken en afgelegde verklaringen blijkt namelijk dat de veroordeelde zich bezig hield met de aanschaf van een bankpas en (dus) met de organisatie van het storten en het opnemen van het (valse) geld.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof voorts af dat de rol van de veroordeelde, vergeleken met die van zijn mededaders (vaak [mededader 1] en soms [mededader 2]) gelijkwaardig was, waardoor aannemelijk is dat de winst voor de veroordeelde en zijn mededaders gelijk was.
(...)
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van het uit het bewezenverklaarde handelen door veroordeelde behaalde financieel voordeel op een bedrag van EUR 17.488,00 (zeventienduizend vierhonderdachtentachtig euro).
Het hof komt als volgt tot deze schatting.
Uit de bewijsmiddelen voor zaak 3 (betreffende 97 valse bankbiljetten van 500 euro) blijkt dat er is samengewerkt tussen veroordeelde, [mededader 1] en [mededader 2]. Het hof acht het voorts aannemelijk dat er 5 personen bij zaak 3 betrokken waren. In het midden kan blijven wie die andere 2 personen waren.
[Betrokkene 1] heeft verklaard dat hij zijn pasje voor 500 euro heeft verkocht en [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij 400 euro heeft ontvangen voor zijn pasje.
Opbrengst:97 x 500 = 48.500 euro
Kosten biljetten:97 x 160 = 15.520 (-)
Kosten passen: 900 (-)
Netto opbrengst in deze zaak: 32.080 euro gedeeld door 5 is 6.416 euro per persoon.
(...)
In zaak 7, waarin wederom veroordeelde en [mededader 1] samenwerkten, werden op 27 en 29 september 2004 19 valse biljetten van 500 euro gestort. Opnamen werden gedaan door onder anderen [betrokkene 3]. [Betrokkene 3] heeft verklaard dat dit in opdracht van 'de dokter' was. Veroordeelde heeft verklaard dat hij voor zijn diensten 200 euro heeft ontvangen. [Mededader 1] heeft (netto) 800 euro gekregen (namelijk 1000 euro, waarvan hij er 200 aan veroordeelde heeft gegeven). Het door veroordeelde in deze zaak behaalde financiële voordeel wordt daarom geschat op 200 euro.
(...)
Zaak 17 betreft stortingen op 20 december 2004 om 19.17 uur en op 22 december 2004 om 10.50 uur van bedragen van onderscheidenlijk 5.000 en 2.000 valse eurobiljetten (aan deKneuterdijk te Den Haag en het Zuidplein te Rotterdam) op de ABN AMRO bankrekening van [betrokkene 4].
Via geldopnames zijn hiervan onderscheidenlijk 4.990 euro en 1.990 euro opgenomen. Aan de hand van tapgesprekken over deze zaak is aannemelijk dat veroordeelde, [mededader 2] en [mededader 1] het financiële voordeel gelijkelijk hebben genoten.
De opbrengst bedroeg 6.980 euro
Af: Bankpaskosten1000 euro
Kosten (biljetten) 14 x 160 = 2.240 euro 3.240 euro (-)
Financieel voordeel 3.740 euro
Dit bedrag (3.740 euro) gedeeld door 3 resulteert in ongeveer 1.247 euro per persoon. Het door veroordeelde in deze zaak genoten voordeel wordt daarom geschat op 1.247 euro.
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van EUR 17.488,00 (zeventienduizend vierhonderdachtentachtig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van EUR 17.488,00 (zeventienduizend vierhonderdachtentachtig euro)."
2.3. De aanvulling op het verkorte arrest houdt met betrekking tot de bewijsmiddelen waaraan het Hof de schatting van het uit de feiten 3, 7 en 17 verkregen voordeel heeft ontleend het volgende in:
"1. De bewijsmiddelen met betrekking tot zaak 3 als bedoeld in de hiervoor vermelde bewezenverklaring in de onderliggende strafzaak. Deze houden het volgende in.
Op 21 december 2004 deed [betrokkene 5] aangifte. Hij verklaarde als veiligheidsmedewerker bij de ABN-AMRO N.V. dat op 4 december 2004 te 19.46 en 19.50 uur en 5 december 2004 te 21.25 uur bij een filiaal van de ABN-AMRO bank, gevestigd aan de Wagenstraat te Den Haag, door middel van een multifunctionele geldautomaat, 57 valse euro bankbiljetten van € 500 werden gestort op rekening nummer [001].
[Betrokkene 5] verklaarde dat rekening nr. [001] op naam staat van [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], [b-straat 1a]. Al het geld dat op deze rekening is gestort, was inmiddels door geldopnames en betalingen op diverse data opgenomen.
(Z3/A2/5)
Op 21 december 2004 deed [betrokkene 5] nog een aangifte. Hij verklaarde als veiligheidsmedewerker bij de ABN-AMRO N.V. dat op woensdag 4 december 2004 te 23.19 uur; 23.21 uur en 23.34 uur bij een filiaal van de ABN-AMRO bank, gevestigd aan de Wagenstraat te Den Haag door middel van een multifunctionele geldautomaat 40 valse euro bankbiljetten van € 500 werden gestort op rekening nummer [002].
[Betrokkene 5] verklaarde dat rekening nr. [002] op naam staat van [betrokkene 2], geboren [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats], [a-straat 1a]. Al het geld dat op deze rekening is gestort, was inmiddels door geldopnames en betalingen op diverse data opgenomen. (Z3/A2/6)
Beelden van de persoon die op rekening van [betrokkene 1] stort zijn vaag, maar het zou [mededader 1] kunnen zijn. In ieder geval wordt door [mededader 1] geld opgenomen van de rekening van [betrokkene 1]. (Z3 AH/13 en Z3/AH/14)
Er zijn ook beelden van de man die op rekening van [betrokkene 2] stort en van die rekening weer geld opneemt. Het is niet duidelijk wie dat is. (foto's als bijlagen bij Z3/AH/2)
Op 4/12/2004 om 13.58 uur ontvangt [betrokkene] een SMS van [betrokkene 6]: 18.00 uur restaurant. 20000. (Z3/T/1, blz 37)
Op 4/12/2004 om 18.31 uur wordt [betrokkene] gebeld door [mededader 1].
[Betrokkene] vraagt of de vriend van [mededader 1] geld bij zich heeft. [Betrokkene] heeft 20 gehaald en gaat nog een keer terug. Hij zegt dat hij [mededader 1] ziet bij het restaurant in de Ambachtstraat. Vlak daarna wordt [betrokkene] gebeld door [mededader 2]. [Mededader 2] zegt in dit gesprek dat ze elkaar over 5 minuten zien in de Ambachtstraat. (Z3/T/1, blz 48)
[Betrokkene 7] stuurt op 4/12/2004 om 20.02 uur een SMS naar [betrokkene]: 30000.160 = 9.600. Hieruit leidt het hof af dat [betrokkene] 160 euro per biljet moest betalen. (Z3/T/1,blz51)
Vlak daarna, op 4/12/2004 om 20.06 uur, wordt [betrokkene] gebeld door [mededader 2]. [Mededader 2] zegt dat hij over 20 minuten bij [betrokkene] is. (Z3/T/1, blz 52)
Later op de avond, op 4/12/2004 om 22.53 uur belt [mededader 1] met [betrokkene] en zegt dat hij 2 kaarten heeft. (Z3/T/1. blz 60)
Nadat [mededader 1] een foto van 5/12/2004, 00.39 uur was getoond, zei hij -zakelijk weergegeven-:
Dat ben ik. Ik nam toen geld op. [Betrokkene] en [betrokkene 8] brachten geld en ik ging dat met [mededader 2] storten. Ik heb [betrokkene] en [mededader 2] met elkaar in contact gebracht door een pasje te laten regelen door [mededader 2]. Vanaf dat moment zijn [betrokkene] en [mededader 2] zaken gaan doen. Een van die zaken ging over vals geld.
[Mededader 1] verklaarde verder dat hij het valse geld en de pincode van [mededader 2] had gekregen en dat [mededader 2] het geld en de pas weer van [betrokkene] had gekregen. Het geld dat ik uit de automaten haalde gaf ik aan [betrokkene] of [mededader 2].(Z3/V11/3)
De veroordeelde [betrokkene] heeft met betrekking tot deze zaak verklaard -zakelijk weergegeven-:
(op 15 juni 2005)
Op 4 december 2004 om 18.31 uur had ik een gesprek met [mededader 1]. Ik ben toen voor € 20.000,- aan valse biljetten gaan halen. [Mededader 2] gaf mij geld daarvoor. Op 4 december 2004 om 19.27 uur had ik met een Bulgaar een telefoongesprek om bij hem valse eurobiljetten te kopen. Ik moest bij de Bulgaar € 200,- voor een vals biljet van € 500,- betalen en € 70,- voor een vals biljet van € 200,-. Misschien kon ik de biljetten van € 500,- voor € 160,- krijgen (Z3/V2/9) (op 16 juni 2005)
Ik heb voor € 100.000,- aan valse biljetten van de Bulgaar gekocht. Dit was voor 25.000,- aan valse biljetten van € 200,- en de rest bestond uit biljetten van € 500,-. Ik heb zes keer gehaald bij [betrokkene 7]. Ik kocht vanaf oktober of november 2004 bij [betrokkene 7] (Z3/V2/10)
De bewijsmiddelen, hiervoor aangeduid met "Z3/../..", betreffen in de wettelijke vorm door bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal, dan wel als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden. Zij zijn alle ondergebracht in de twee "Goudsnip"-ordners met opschrift "zaak 3".
(...)
4. De bewijsmiddelen met betrekking tot zaak 7 als bedoeld in de hiervoor vermelde bewezenverklaring in de onderliggende strafzaak. Deze houden het volgende in.
Op 18 oktober 2004 werd door [betrokkene 5] van de afdeling Veiligheidszaken van de ABN-AMRO bank aangifte gedaan dat er op 27 en 29 september 2004, 19 valse bankbiljetten van € 500,- door middel van multifunctionele geldautomaten bij de filialen van de ABN-AMRO bank in de Wagenstraat en aan het Hobbemaplein te Den Haag waren gestort. Tevens verklaarde hij dat het totale bedrag op diverse data door middel van geldopnames en betalingen weer was opgenomen. Hierbij was gebruik gemaakt van rekeningnummer [003] ten name van [betrokkene 9], wonende te [woonplaats] met gebruikmaking van bankpas [...]. Door middel van video- en foto-opnamen heeft men de beelden van de personen die de stortingen verricht hebben kunnen achterhalen. (Z7/A2/1)
Op 27 september 2004 te 20.35 uur werd uit de geldautomaat aan de Coolsingel 5 te Rotterdam van de ABN-AMRO bank van genoemde rekening een geldbedrag van € 40,- opgenomen. Van deze geldopnamen zijn met een camera beelden gemaakt. (Z7/AH/1)
Door [verbalisant 1], hoofdagent van regiopolitie Haaglanden, werd de persoon, die tijdens deze geldopname op de beelden staat afgebeeld herkend als [betrokkene 3], geboren [geboortedatum]1954 te [geboorteplaats]. Tevens werd door het observatieteam gezien dat de persoon die bovengenoemde geldtransactie verrichtte hierna het Holland Casino te Rotterdam binnen ging. (Z7/AH/3)
Op dinsdag 27 september 2005 te 10.07 uur werd de verdachte [betrokkene 3] gehoord. Hij verklaarde dat hij van de doktor ([betrokkene 10]) vals geld had gekregen. Omdat hij niet goed in dit soort zaken was heeft hij [betrokkene] benaderd. Hij verklaarde dat hij [betrokkene] had verteld dat de doktor vals geld had. Hij verklaarde dat hij [betrokkene] vertelde dat hij niet zo goed was in dit soort zaken. Hij heeft aan [betrokkene] gevraagd of hij wel goed was met dit soort zaken. [Betrokkene] zei dat hij het goed vond en [betrokkene 3] heeft [betrokkene] met de doktor in contact gebracht.
Aan [betrokkene 3] werd een foto van [betrokkene] getoond. Hij verklaarde de persoon op de foto te herkennen als [betrokkene].
Aan [betrokkene 3] werd een foto, genomen bij een multifunctionele geldautomaat van de ABN-AMRO bank, getoond. Hij herkende zichzelf op de foto. Hij verklaarde dat hij wel vaker vals geld heeft gestort voor de doktor. Volgens hem heeft hij de pinpas ook van de doktor gekregen. Verder werd hij geconfronteerd met geldopnames bij het Holland Casino. Hij zou een pasje hebben gekregen van de doktor of [betrokkene]. Ook de pincode moet hij erbij hebben gekregen. De doktor had hem verteld dat hij meer dan € 1000,- moest pinnen en [betrokkene] was op het idee gekomen om daarom bij het Casino te pinnen. Hij verklaarde verder dat hij samen met de doktor en [betrokkene] naar het Casino is gegaan. Hij verklaarde dat hij in het Casino in Scheveningen heeft gepind. Hij heeft het geld en het pasje weer aan de doktor gegeven. (Z7/V25/4)
De veroordeelde [betrokkene] heeft over deze zaak verklaard dat hij aanwezig is geweest met [betrokkene 3] ([betrokkene 3], begrijpt het hof) toen de dokter heeft gepind, dat [betrokkene 3] en de dokter hem 1000 euro hebben gegeven en dat hij die aan [mededader 1] ([mededader 1], begrijpt het hof) heeft gegeven.(Z7/V2/35)
De bewijsmiddelen, hiervoor aangeduid met "Z7/.,/..", betreffen in de wettelijke vorm door bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal, dan wel als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden. Zij zijn alle ondergebracht in de "Goudsnip"-ordner met opschrift "zaak 7".
(...)
9. De bewijsmiddelen met betrekking tot zaak 17 als bedoeld in de hiervoor vermelde bewezenverklaring in de onderliggende strafeaak. Deze houden het volgende in.
Op 10 februari 2005 deed [betrokkene 11] als veiligheidsmedewerker bij de ABN-AMRO N.V. aangifte dat er op 20 december 2004 te 19.17 uur bij een filiaal van de ABN-AMRO bank, gevestigd aan de Kneuterdijk te Den Haag, door middel van een multifunctionele geldautomaat, 10 valse euro bankbiljetten van € 500 werden gestort op rekening nummer [004] en dat er op 22 december 2004 te 10.50 uur bij een filiaal van de ABN-AMRO bank gevestigd aan het Zuidplein te Rotterdam, door middel van een multifunctionele geldautomaat, 4 valse euro bankbiljetten van € 500 werden gestort op rekening nummer [004].
In het totaal werden 14 valse bankbiljetten op genoemde rekening gestort. [Betrokkene 5] verklaarde dat deze rekening nr. [004] op naam staat van [betrokkene 4] te [woonplaats]. (Z17/A1/11)
Op een van de op 22 december 2004 te 10.50 uur gestorte valse bankbiljetten is een dactyloscopisch spoor aangetroffen van [mededader 2]. (Z17/AH/6)
Via geldopnames zijn opgenomen resp. € 4.990 op 20 december 2004 tussen 19.18 uur en 00.14 uur de volgende dag en € 1.990 op 22 december 2004 tussen 22.51 uur en 11.51 uur de volgende dag. (Z17/AH/3)
Op 20 december 2004 te 0.07 uur heeft [betrokkene] een gesprek met de verdachte [betrokkene 8]. [Betrokkene] vraagt aan [betrokkene 8] of hij een kaart (bankpas) kan regelen. (Het hof begrijpt dat [betrokkene 8] hier een bankpas regelt voor het storten van de valse euro bankbiljetten.) [betrokkene] zegt dat wanneer [betrokkene 8] de kaart heeft, [betrokkene 8] naar [mededader 1] moet gaan en dat ze dan met vijf (het hof begrijpt: € 5000,- aan valse euro bankbiljetten) moeten beginnen. (Z17/T/2, blz 2)
Op 20 december 2004 te 02.03 uur zegt [betrokkene] tegen [betrokkene 8] dat [betrokkene 8] het morgen samen met [mededader 1] moet gaan storten. Vervolgens volgen er diverse gesprekken waarin verschillende bedragen en getallen worden genoemd. (Z17/T/2, blz 6)
Te 16.21 uur zegt [mededader 1] tegen [betrokkene] dat het 5000 is en dat er 2,5 voor [betrokkene] is, 1000 voor de kaart en de overige 1500 wordt gedeeld door hem en mij. (Z17/T/2,blz 10)
Het hof leidt hieruit af dat [mededader 1] voor € 5000, aan valse euro bankbiljetten ging storten en daarna echte bankbiljetten ging opnemen. Vervolgens ging er € 2500,- naar [betrokkene]. Er werd € 1000,- voor de bankpas betaald en de rest, € 1500,-, werd gedeeld door [mededader 1] en [betrokkene 8].
De bewijsmiddelen, hiervoor aangeduid met "Z17/../..", betreffen in de wettelijke vorm door bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal, dan wel als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden. Zij zijn alle ondergebracht in de "Goudsnip" -ordner met opschrift "zaak 17".
(...)
Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting in eerste aanleg in deze zaak, begrijpt het hof dat, waar in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen sprake is van [betrokkene], daarmee de veroordeelde [betrokkene] wordt bedoeld."
2.4. 's Hofs schatting van het uit de zaken 3, 7 en 17 wederrechtelijk verkregen voordeel kan niet zonder meer worden ontleend aan de met betrekking tot die zaken gebezigde bewijsmiddelen, terwijl het Hof evenmin met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettige bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden heeft ontleend. Het betreft in het bijzonder de aan die schatting ten grondslag gelegde vaststellingen, die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4. De bestreden uitspraak is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5. Het middel slaagt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 januari 2011.