ECLI:NL:HR:2011:BO3406

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01667
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het hoger beroep na verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep, dat is ingesteld tegen een verstekvonnis van de Politierechter. De verdachte had op 4 juni 2008 een verzoek tot aanhouding van de behandeling in eerste aanleg ingediend, maar ontving hierop geen reactie. De dagvaarding voor de zitting in eerste aanleg was op 29 mei 2008 aan de verdachte uitgereikt, en het vonnis was gewezen op 21 augustus 2008. De verdachte heeft pas op 8 oktober 2008 hoger beroep ingesteld, wat buiten de termijn van veertien dagen na het vonnis viel. Het Hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat hij niet had geverifieerd of zijn verzoek tot aanhouding was ingewilligd. De Hoge Raad bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de verdachte niet zonder meer mocht vertrouwen op het uitblijven van een reactie op zijn verzoek. De Hoge Raad herhaalt dat een verdachte die een verzoek tot uitstel doet, zich moet vergewissen van de status van zijn zaak. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, omdat het oordeel van het Hof niet in strijd is met de wet en niet onbegrijpelijk is. De zaak benadrukt het belang van het tijdig instellen van hoger beroep en de verantwoordelijkheid van de verdachte om zich op de hoogte te stellen van de voortgang van zijn zaak.

Uitspraak

18 januari 2011
Strafkamer
Nr. 09/01667
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 april 2009, nummer 22/005212-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2. Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken behoren:
(i) de inleidende dagvaarding met parketnummer 09/562050-07 waarin de verdachte wordt opgeroepen om op 21 augustus 2008 ter terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage te verschijnen met daaraan gehecht de akte van uitreiking, die inhoudt dat deze dagvaarding op 29 mei 2008 aan de verdachte in persoon is uitgereikt;
(ii) een brief van de verdachte, gericht aan het Arrondissementsparket Den Haag van 4 juni 2008, voor zover inhoudende:
"Onderwerp: Bezwaarschrift op dagvaarding.(...)
Langs deze weg wenst ondergetekende ernstig bezwaar te maken op de dagvaarding welke u heeft laten uitgaan met parketnummer 09/562050-07.
Reden tot het bezwaar is dat er binnen de aangiften grove fouten zijn gemaakt door de Politie Holland-Midden. Hierover is bij de korpschef nog een klacht in behandeling.
Tevens heeft de rechtbank in haar schrijven van 23 mei jl. volgnummer K07/0501 aangegeven dat de verklaringen van beide partijen elkaar tegenspreken en dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is, er wordt aangegeven dat niet aannemelijk is dat uit nader onderzoek voldoende bewijs zal kunnen worden verkregen. Het is dan ook niet correct dat deze dagvaarding is uitgegaan. De rechtbank heeft immers zelf al aangegeven geen wettig en overtuigend bewijs te hebben.
Ik verzoek u rechtbank de zaak te seponeren dan wel uit te stellen totdat de korpschef van Holland-Midden de fouten welke zijn gemaakt bij het opmaken van het proces-verbaal zijn hersteld dan wel herzien. Daarnaast verklaar ik absoluut niet het verwijtbare gedrag te hebben gepleegd en ben bereid dit tot het hoogste rechtsorgaan voor te leggen dat er door mij geen handelingen zijn verricht welke in strijd zouden zijn geweest met het wetboek van strafrecht."
(iii) een aantekening mondeling vonnis van de Politierechter van 21 augustus 2008, inhoudende dat de verdachte bij verstek is veroordeeld;
(iv) een akte rechtsmiddel inhoudende dat op 8 oktober 2008 namens de verdachte hoger beroep wordt ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis.
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2009 houdt het volgende in:
"De advocaat-generaal draagt de zaak voor een deelt mede dat de verdachte te laat in hoger beroep is gekomen, aangezien de dagvaarding om te verschijnen op de zitting in eerste aanleg aan de verdachte in persoon is uitgereikt op 29 mei 2008 en de verdachte niet binnen veertien dagen na het vonnis van 21 augustus 2008 hoger beroep heeft ingesteld, maar pas op 8 oktober 2008.
De verdachte deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Op 4 juni 2008 heb ik een brief geschreven aan het arrondissementsparket Den Haag, met daarin een gemotiveerd verzoek om de zaak in eerste aanleg, van 21 augustus 2008, aan te houden.
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven - :
U had moeten verifiëren of uw verzoekschrift zou worden ingewilligd.
(...)
De advocaat-generaal vordert de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep en legt de schriftelijke vordering aan het gerechtshof over.
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnota - kort weergegeven - :
De verdachte heeft op 4 juni 2008 een schriftelijk verzoek gedaan tot aanhouding van zijn zaak in eerste aanleg. Op dat verzoekschrift heeft de verdachte geen enkele reactie vernomen. Voorts heeft de verdachte in vorengenoemde brief bezwaar gemaakt op de dagvaarding overeenkomstig het geldende in artikel 262, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Ook op dat bezwaar is niet gereageerd, des te meer redenen de verdachte had erop te vertrouwen dat op 21 augustus 2008 geen behandeling zou plaatsvinden en de zaak zou worden uitgesteld. Het hoger beroep is derhalve ontvankelijk.
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven - :
De verdachte had moeten nagaan of zijn verzoekschrift zou worden ingewilligd.
De raadsman deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Nergens uit blijkt dat de brief van de verdachte in eerste aanleg in behandeling is genomen.
(...)
Het is administratief fout gegaan.
De oudste rechter deelt mede - zakelijk weergegeven - :
De verdachte had het niet moeten afwachten, maar zelf moeten informeren naar de afhandeling van zijn schriftelijk verzoek.
(...)"
2.4. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities houden het volgende in:
"1. Ontvankelijkheid hoger beroep
(...)
In het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 1992, NJ 1993, 585 is beslist dat een door een ambtelijke fout opgewekt vertrouwen niet mag worden beschaamd.
In onderhavige geval heeft [verdachte] een brief geschreven op 4 juni 2008 aan het arrondissementsparket Den Haag, met onder andere een gemotiveerd verzoek om de zaak aan te houden.
[Verdachte] heeft daarop geen reactie ontvangen en mocht er op grond daarvan van uitgaan dat de zaak ten minste zou worden uitgesteld. De ambtelijke fout die is gemaakt, is dat op de brief van [verdachte] aan het parket in het geheel niet is gereageerd.
De rechtsmiddelenregeling wordt hierdoor doorkruist en het hoger beroep is ontvankelijk.
Dat het hoger beroep dat mr. J.H. Pelle op 24 september 2008 heeft getracht aan te tekenen door de griffie niet werd geaccepteerd, kan evenmin worden tegenworpen. Ook dat is een ambtshalve fout: het aantekenen van hoger beroep dient door de griffie te worden geaccepteerd; het is niet aan de griffie om het aantekenen van hoger beroep te weigeren.
Bovendien wordt erop gewezen, dat de brief van 4 juni 2008 als onderwerp heeft "bezwaarschrift op dagvaarding", terwijl daarin gemotiveerd wordt aangegeven ernstig "bezwaar te maken op de dagvaarding".
Aangezien de dagvaarding op 29 mei 2008 door [verdachte] is ontvangen, is het bezwaar tegen de dagvaarding binnen de 8 dagen termijn van artikel 262 lid 1 ingediend.
Aangezien op het bezwaarschrift nog niet is beslist, had de Rechtbank de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting voor bepaalde of onbepaalde tijd dienen uit te stellen, op grond van artikel 250 lid 1.
Ook op grond daarvan mocht [verdachte] erop vertrouwen dat er op 21 augustus 2008 geen behandeling zou plaatsvinden en de zaak zou worden uitgesteld.
Het hoger beroep is derhalve ontvankelijk.
(...)"
2.5. Het Hof heeft in het bestreden arrest als volgt overwogen en beslist:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd - kort weergegeven - dat de verdachte in kennis gesteld had moeten worden van de beslissing op zijn aanhoudingsverzoek in eerste aanleg. Nu dat niet is gebeurd kan aan de verdachte niet worden verweten dat hij te laat in hoger beroep is gekomen tegen het verstekvonnis en dient de verdachte dus ontvankelijk te worden verklaard in zijn appel.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof verwerpt het verweer. Immers, de dagvaarding van de verdachte om op 21 augustus 2008 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan hem in persoon uitgereikt op 29 mei 2008. Bovendien heeft de verdachte - na indiening van zijn schriftelijk verzoek van 4 juni 2008 - nagelaten te informeren naar de beslissing van de rechtbank.
De slotsom moet dan ook zijn dat de verdachte binnen veertien dagen na het op 21 augustus 2008 gewezen vonnis in hoger beroep had moeten komen. Nu de verdachte eerst op 8 oktober 2008 hoger beroep heeft ingesteld, dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep."
2.6. Vooropgesteld dient te worden dat een verdachte die een verzoek tot uitstel van de behandeling doet of laat doen er in beginsel niet van mag uitgaan dat dat verzoek zonder meer zal worden ingewilligd en dat van hem in de regel mag worden gevergd dat hij zich op de hoogte stelt van het al dan niet doorgaan van de behandeling van zijn zaak (vgl. HR 11 december 2001, LJN AD5268).
2.7. Het Hof heeft tot de uitdrukking gebracht dat de verdachte aan het uitblijven van een reactie op zijn in zijn hiervoor onder 2 sub (ii) genoemde brief vervatte verzoek tot uitstel niet zonder meer het gerechtvaardige vertrouwen mocht ontlenen dat de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg zou worden aangehouden. Dat oordeel geeft in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.6 is vooropgesteld geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Dat wordt niet anders indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat de verdachte met die aan het arrondissementsparket gerichte brief (tevens) heeft beoogd een bezwaarschrift tegen de dagvaarding in te dienen. In zoverre faalt het middel.
2.8. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 18 januari 2011.