2.2.3. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Overweging met betrekking tot het bewijs
De verdachte en zijn raadsman hebben - zakelijk weergegeven - betoogd dat het verkeersgedrag van verdachte niet zodanig is geweest dat hij zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden. Het enkele terechtkomen op de vluchtstrook kan volgens de raadsman niet worden gekwalificeerd als een grove verkeersfout, zodat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Bovendien heeft het slachtoffer, door met haar rug naar het verkeer te gaan staan, de gevolgen van het ongeval aan zichzelf te wijten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de op te maken aanvulling van dit arrest zullen worden opgenomen, volgt dat verdachte wel aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gereden.
Het hof neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking:
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 11 april 2007 omstreeks 14.30 uur met de door hem bestuurde personenauto reed over de rechterrijstrook van de Rijksweg A50 in de richting van Arnhem. De vluchtstrook langs de A50 was op dat moment afgekruist door middel van een rood kruis tussen hm-palen 189.9 en 183.3 en de maximale snelheid was aldaar 120 km/u. Het slachtoffer verrichtte op dat moment ter hoogte van hm-paal 184.4 wegwerkzaamheden. Zij had daartoe een bedrijfsauto op de vluchtstrook geplaatst welke auto onder andere was voorzien van retro-reflecterende markering en alternerende verlichting.
Verdachte heeft verklaard dat hij de snelweg via de afslag naar Arnhem-Centrum wilde verlaten. Hij heeft verklaard dat hij tussen twee vrachtwagens in reed en de voor hem rijdende vrachtwagen over de linkerrijstrook wilde inhalen om nadat hij de vrachtwagen voorbij zou zijn de afslag te nemen. Om de vrachtwagen te kunnen inhalen heeft hij zijn snelheid vermeerderd.
Toen hij over zijn linkerschouder keek zag hij plots een auto op de linkerrijbaan, die hij nog niet had gezien, toen hij in zijn spiegel keek. Verdachte moest zijn inhaalmanoeuvre afbreken, waarbij hij te heftig corrigeerde en op de vluchtstrook terechtkwam, alwaar het slachtoffer wegwerkzaamheden aan het verrichten was. Verdachte zag het slachtoffer en remde vol af. Dit mocht helaas niet meer baten, aldus verdachte.
Verdachte en zijn raadsman hebben aangevoerd dat verdachte is uitgeweken naar de vluchtstrook toen hij zijn inhaalmanoeuvre te heftig corrigeerde, zodat er sprake is geweest van een noodstop, zijnde een legitiem gebruik van de vluchtstrook.
Gelet op de verklaring van getuige [betrokkene 1] en de rapporten van de getuige-deskundigen - de verkeersongevallenanalyse, aangevuld en gecorrigeerd in het rapport van Ir. Ing. R.B.J. Hoogvelt - acht het hof de verklaring van verdachte niet aannemelijk. Aangenomen wordt dat de vrachtwagens waartussen verdachte reed, reden met een snelheid van ongeveer 85 km/u.
Blijkens de rapportage van Hoogvelt reed verdachte voordat hij het naderende onheil waarnam hoogstwaarschijnlijk tussen de 110 km/u en 120 km/u. De remsporen, afgetekend door de blokkerende wielen van de auto, tonen aan dat de door verdachte bestuurde BMW vlak voor de noodstop een rechtuitgaande beweging had. De remsporen zijn voor het grootste deel afgetekend op de vluchtstrook. Volgens de deskundige is niet aannemelijk dat de bestuurder direct voorafgaand aan de noodstop een ruk aan het stuur heeft gegeven.
Het hof acht aannemelijk dat verdachte nadat hij de inhaalmanoeuvre had afgebroken, de vrachtwagen, die voor hem reed en die bestuurd werd door getuige [betrokkene 1], zeer dicht was genaderd. Getuige [betrokkene 1] nam de door verdachte bestuurde auto in zijn rechterbuitenspiegel waar. Mede gelet op het feit dat verdachte de uitvoegstrook richting Arnhem-Centrum, zijnde de afrit waar verdachte de snelweg wilde verlaten, bijna was genaderd, is het hof ervan overtuigd dat verdachte er voor gekozen heeft de voor hem rijdende vrachtauto rechts over de vluchtstrook te passeren. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij niet op de vluchtstrook mocht rijden. Doordat betrokkene te dicht op de vrachtwagen voor hem reed kon hij de verkeerssituatie op de vluchtstrook op dat moment niet overzien. Op het moment dat hij zich met zijn auto bijna geheel op de vluchtstrook bevond en een aanvang maakte om de voor hem rijdende vrachtauto rechts te passeren, zag hij het slachtoffer op de vluchtstrook staan. Hierop is verdachte vol op de rem gaan staan, waardoor de wielen van de auto blokkeerden. Uit de remsporen valt op te maken dat de rijrichting van de auto van verdachte richting de vluchtstrook was. Hier doet niet aan af dat, gezien de remsporen, verdachte de remhandeling reeds op de rechterrijstrook had ingezet en derhalve toen nog niet geheel op de vluchtstrook reed. Het kan niet anders zijn dan dat hij bijna geheel op de vluchtstrook reed, op het moment dat hij het slachtoffer zag, nu hij zich als bestuurder links in de auto bevond.
Verdachte en zijn raadsman hebben aangevoerd dat het onmogelijk is dat getuige [betrokkene 1], bestuurder van de vrachtauto die op dezelfde rechterrijstrook voor verdachte reed, verdachte rechts van zijn vrachtwagen zag rijden, aangezien verdachte niet op de vluchtstrook heeft gereden, maar daar blijkens de remsporen alleen heeft geremd.
Het hof acht gezien het bovenstaande aannemelijk dat verdachte al remmend met geblokkeerde wielen met hoge snelheid de vrachtwagen rechts voorbij is geschoten, waardoor [betrokkene 1] de auto van verdachte rechts van hem zag passeren en tevens de rook die van de banden af kwam kon waarnemen.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte op 11 april 2007 aldus meerdere verkeersfouten begaan. Verdachte reed in de gegeven situatie te hard en te dicht op de voor hem rijdende vrachtwagen, waardoor zijn zicht op de vluchtstrook werd belemmerd. Verdachte wist dat hij niet op de vluchtstrook mocht rijden. Toch besloot verdachte de vrachtwagen voor hem rechts te passeren, over de vluchtstrook. Deze gedragingen van verdachte zijn naar het oordeel van het hof aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam, zodat sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Dat het slachtoffer met haar rug naar het haar naderende verkeer heeft gestaan en aldus zichzelf de mogelijkheid om tijdig weg te springen heeft ontnomen, maakt de schuld van verdachte niet minder."