ECLI:NL:HR:2011:BO1633
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Bijstand van procesdeelnemers in raadkamerprocedures en de rol van raadsman of advocaat
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam. De zaak betreft de bijstand van procesdeelnemers in raadkamerprocedures, specifiek de vraag of een procesdeelnemer die niet in persoon verschijnt, zich kan laten vertegenwoordigen door een raadsman of advocaat. De klagers, die niet in raadkamer verschenen, hadden mr. C.G.J. van Oppen als hun raadsman gemachtigd. De Rechtbank had geoordeeld dat de zoon van een van de klagers niet het woord mocht voeren, omdat hij geen belanghebbende was. De Hoge Raad bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de klacht van de klagers faalde. De Hoge Raad benadrukte dat de wet, in dit geval artikel 23.3 van het Wetboek van Strafvordering, bepaalt dat procesdeelnemers zich kunnen laten bijstaan door een raadsman of advocaat, mits deze uitdrukkelijk is gemachtigd. Uitzonderingen op deze regel zijn mogelijk, maar de Hoge Raad concludeerde dat in dit geval de vertegenwoordiging door de raadsman correct was. De uitspraak verduidelijkt de voorwaarden waaronder procesdeelnemers zich kunnen laten vertegenwoordigen in raadkamerprocedures en bevestigt de noodzaak van een goede procesorde.