ECLI:NL:HR:2011:BO1624
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Beslag en teruggave van inbeslaggenomen geldbedrag in het kader van conservatoir beslag
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende conservatoir beslag op een geldbedrag van fl. 473.450 dat op 15 februari 2000 bij de klager is aangetroffen tijdens een huiszoeking. De klager was verdacht van opzetheling en deelname aan een criminele organisatie. Het beslag werd gehandhaafd op basis van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De klager heeft in 2002 een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd gekregen, maar het openbaar ministerie werd in 2008 niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de klager met betrekking tot de feiten die leidden tot het beslag op het geldbedrag.
Na de niet-ontvankelijkverklaring heeft de klager een klaagschrift ingediend om het beslag op te heffen en het geldbedrag terug te krijgen. Het Gerechtshof te Amsterdam oordeelde echter dat de klager niet als rechthebbende van het geldbedrag kon worden aangemerkt, omdat hij had aangegeven dat het geld niet zijn eigendom was, maar toebehoorde aan zijn broer. De klager ging in cassatie tegen deze beslissing.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste maatstaf had toegepast door te stellen dat de klager niet als rechthebbende kon worden aangemerkt. De Hoge Raad benadrukte dat, wanneer het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomene, de rechter de teruggave moet gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden beschouwd. Aangezien het Hof niet begrijpelijk had gemotiveerd waarom de klager niet als rechthebbende kon worden aangemerkt, vernietigde de Hoge Raad de bestreden beschikking en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling.