ECLI:NL:HR:2011:BO1585

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02259
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing getuigenverzoek in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld en verzocht om het horen van getuigen, waaronder runners en informanten. Het hof had deze verzoeken afgewezen op basis van het noodzakelijkheidscriterium, wat volgens de verdediging onjuist was. De raadsman, mr. S.M. Krans, stelde dat het hof had moeten toetsen aan het verdedigingsbelang. De Hoge Raad oordeelde dat het hof inderdaad een onjuiste maatstaf had gehanteerd door niet te beoordelen of het afzien van het horen van de getuigen de verdachte in zijn verdediging zou schaden. Dit verzuim leidde tot nietigheid van het arrest van het hof, zoals bepaald in artikel 330 jo. 415 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van het verdedigingsbelang in strafprocedures, vooral wanneer getuigen worden voorgedragen die cruciale informatie kunnen verschaffen.

Uitspraak

11 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/02259
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te 's-Gravenhage van 17 april 2009, nummer 22/000114-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.M. Krans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman van de verdachte, mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen [getuige 2 t/m 4].
2.2. De zaak is in hoger beroep behandeld op de terechtzittingen van het Hof van 14 november 2006, 6 februari 2007, 8 november 2007, 20 december 2007, 11 maart 2008, 9 april 2008, 12 januari 2009 en 14 januari 2009 op welke terechtzitting het onderzoek van de zaak is geschorst tot de terechtzitting van 2 april 2009. Het proces-verbaal van die laatstgenoemde terechtzitting houdt het volgende in:
"De raadsman verzoekt vervolgens om schorsing van het onderzoek, teneinde alsnog een aantal getuigen te horen. Het gaat om de volgende getuigen:
- [getuige 4]: deze getuige kon niet gehoord worden; de verdediging doet geen afstand van deze getuige.
(...)
- [getuige 2]: deze getuige kon niet gehoord worden; de verdediging doet geen afstand van deze getuige.
(...)
- [getuige 3]: deze getuige kon niet gehoord worden; de verdediging doet geen afstand van deze getuige.
(...)
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het hof bij arrest zal beslissen over het al dan niet horen van de getuigen als verzocht."
2.3. In weerwil van de door de Voorzitter ter terechtzitting van 2 april 2009 gedane mededeling houdt het bestreden arrest geen beslissing in omtrent het door de raadsman gedane verzoek. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel klaagt over de afwijzing van het verzoek van de verdediging om de runners en informanten als getuigen te horen.
3.2.1. Namens de verdachte is op 23 november 2005 hoger beroep ingesteld. De door de raadsman van de verdachte op 6 december 2005 ingediende appelschriftuur houdt het volgende in:
"De getuigen welke de verdediging voorshands in appèl wenst te horen zijn:
(...)
35. De runners van de CIE die in deze zaak contacten hebben onderhouden met de informanten;
36. De informanten die in deze zaak informatie hebben verstrekt;
(...)"
3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 april 2008 houdt het volgende in:
"Het hof wijst de volgende getuigen af:
(...)
runners, informanten:
De noodzaak tot het horen van deze getuigen is onvoldoende aannemelijk gemaakt."
3.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2009 houdt het volgende in:
"Naar aanleiding van de zitting van 11 maart vorig jaar heeft het hof beslist dat (...) de runners van de CIE en de informanten niet gehoord zullen worden omdat de noodzaak daartoe ontbreekt. Tijdens de zitting van
2 april heb ik aangegeven dat de verzoeken mijns inziens aan een verkeerd criterium zijn getoetst. Nu die getuigen bij schriftuur zijn opgegeven binnen de daarvoor gestelde termijn dient het verzoek te worden beoordeeld naar de maatstaf van het verdedigingsbelang. Dat belang is eerder uiteengezet en ook dat geldt onverkort. Ik heb daarom verzocht ook deze beslissing te heroverwegen."
3.2.4. Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Op 9 april 2008 heeft het hof het horen van de bedoelde getuigen afgewezen, omdat de noodzaak om deze getuigen te horen onvoldoende aannemelijk was gemaakt. Het hof heeft overwogen dat de getuige [getuige 1] (CIE) door de rechter-commissaris is gehoord over de informanten en dat de verdediging in de gelegenheid is gesteld om vragen te stellen en van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt. Dat de beantwoording van de vragen voor de verdediging niet steeds bevredigend was, doet daaraan niet af. De rechtbank heeft de CIE-informatie ook niet voor het bewijs gebruikt.
De raadsman heeft geen nieuwe argumenten aangevoerd waarom deze getuigen alsnog zouden moeten worden gehoord. Hij heeft slechts gesteld, dat het hof ten onrechte heeft getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium, waar dat volgens de raadsman had moeten plaatsvinden aan de hand van het criterium van het verdedigingsbelang.
Het hof ziet geen gronden om op zijn eerder genomen beslissing terug te komen.
Het verzoek om runners en informanten te horen met het oog op een rechtens te respecteren verdedigingsbelang is slechts in algemene termen gedaan. De verdediging is niet in haar belangen geschaad door het niet horen van bedoelde personen, doordat de getuige [getuige 1] (CIE) door de rechter-commissaris is gehoord over de informanten en de betrouwbaarheid van de informatie. De raadsman was bij dat verhoor aanwezig en heeft vragen ingebracht. Het opnieuw horen van de getuige [getuige 1] en het alsnog horen van runners en informanten dient alleen plaats te vinden indien de noodzaak daartoe aannemelijk is geworden. De raadsman heeft die noodzakelijkheid niet nader onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Dat de verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris voor de verdediging niet bevredigend is, maakt dit niet anders. Nu het hof ook ambtshalve geen gronden ziet om de bedoelde getuigen te horen, zal het verzoek worden afgewezen.
Overigens zal ook het hof geen CIE-informatie voor het bewijs gebruiken."
3.3. In een geval waarin in de appelschriftuur als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv, een opgave van getuigen wordt gedaan, dient de rechter, gelet op art. 418, eerste lid, Sv, behoudens de zich hier niet voordoende uitzondering van
art. 418, tweede lid, Sv de in art. 288, eerste lid, Sv voorziene maatstaf te hanteren. Voor het onderhavige geval betekent dit dat het Hof onder ogen had te zien of redelijkerwijs valt aan te nemen dat door het afzien van de oproeping van de runners en informanten als getuigen de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het Hof heeft aldus een onjuiste maatstaf gehanteerd.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 11 januari 2011.