ECLI:NL:HR:2011:BO1287

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00360 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een uitspraak in cassatie met terugwijzing naar het Gerechtshof wegens onrechtmatige uitsluiting van bewijsstukken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1940, werd bijgestaan door zijn advocaten mr. F.G.L. van Ardenne en mr. N. Flikkenschild. De Advocaat-Generaal bij het Hof had ook een middel van cassatie voorgesteld. De kern van de zaak draait om de vraag of het Hof terecht een proces-verbaal van politie buiten beschouwing heeft gelaten, dat door de Advocaat-Generaal was overgelegd. Dit proces-verbaal bevatte belangrijke informatie die de verdediging kon ontlasten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde door dit proces-verbaal niet mee te wegen in de beraadslaging. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven en heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige procesvoering en het recht op een eerlijk proces, waarbij alle relevante bewijsstukken in overweging moeten worden genomen.

Uitspraak

11 januari 2011
Strafkamer
Nr. 09/00360 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 januari 2009, nummer 22/000552-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. De beroepen zijn ingesteld door de betrokkene en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
1.2. Namens de betrokkene hebben mr. F.G.L. van Ardenne en mr. N. Flikkenschild, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.3. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat een ter terechtzitting door de Advocaat-Generaal overgelegd proces-verbaal van politie buiten beschouwing dient te worden gelaten.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman deelt mede eerst heden kennis te hebben genomen van de omstandigheid dat er nog een aanvullend proces-verbaal omtrent de door de raadsman overgelegde vrijwaringsbewijzen is opgemaakt; hij heeft nog geen kennis kunnen nemen van de inhoud daarvan.
De oudste raadsheer legt het proces-verbaal met bijlagen ter inzage aan de raadsman over.
De advocaat-generaal deelt mede dat hij - naar aanleiding van de door de verdediging overgelegde vrijwaringsbewijzen - opdracht aan de politie heeft gegeven om die bewijzen aan een nader onderzoek te onderwerpen. De conclusie van dat onderzoek is - kort en zakelijk weergegeven - dat de vrijwaringsbewijzen 'fake' zijn; daaromtrent is uitvoerig in het proces-verbaal d.d. 9 juli 2008 gerelateerd. De advocaat-generaal deelt in dat verband nog mede dat hetgeen in het proces-verbaal omtrent die vrijwaringsbewijzen is verwoord slechts een constatering betreft; hij is niet voornemens de veroordeelde te vervolgen wegens het plegen van "valsheid in geschrift".
Tot slot deelt hij mede zich te realiseren dat dat proces-verbaal tamelijk laat aan de verdediging is verstrekt.
Op verzoek van de raadsman onderbreekt het hof het onderzoek voor tien minuten teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen het proces-verbaal betreffende de vrijwaringsbewijzen te bestuderen.
Het hof hervat het onderzoek.
De raadsman maakt gebruik van de hem geboden gelegenheid zijn verzoeken nader toe te lichten. Daartoe voert hij- zakelijk weergegeven - aan:
Ter onderbouwing van cliënts standpunt dat hij veel geld met de handel in tweedehands auto's heeft verdiend, heb ik een aantal vrijwaringsbewijzen aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft het vervolgens noodzakelijk gevonden om die vrijwaringsbewijzen nader te doen onderzoeken. Met de constatering dat die vrijwaringsbewijzen 'fake' zijn, lijkt hij mijn cliënt te betichten van valsheid in geschrift; daarmee maakt hij zich schuldig aan stemmingmakerij. Het ligt bovendien niet voor de hand dat cliënt stukken aan het hof overlegt, die fake zijn. Hij loopt dan immers het risico strafrechtelijk te worden vervolgd.
(...)
De raadsman maakt bezwaar tegen de overlegging van het proces-verbaal inzake de vrijwaringsbewijzen.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotities. In aanvulling daarop voert hij - zakelijk weergegeven - aan:
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard. Dat standpunt berust op drie pijlers, waarvan ik er twee in mijn pleitnota heb verwoord. De derde pijler is de omstandigheid dat er op het laatste moment nog stukken zijn ingebracht die mogelijk een belangrijke rol bij de beraadslaging spelen. Door het laat indienen van (mogelijk) belangrijke processtukken heeft het openbaar ministerie mijns inziens in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde gehandeld; de verdediging heeft zich immers niet adequaat kunnen voorbereiden.
Mocht het hof de verdediging niet in haar zienswijze volgen, dan herhaal ik hierbij mijn verzoek het proces-verbaal betreffende de vrijwaringsbewijzen, d.d. 9 juli 2008, niet bij het dossier te voegen dan wel bij de beraadslaging buiten beschouwing te laten. (...)."
2.3. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak dienaangaande het volgende overwogen:
"In de omstandigheid dat de raadsman en de veroordeelde eerst ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2008 zijn geconfronteerd met het - op de valreep ingediende - proces-verbaal van politie over de betekenis van het niet vinden van bevestiging in de boekhoudingen van bezit van auto's waarop overgelegde vrijwaringsbewijzen van tweedehands verkochte auto's steunen, ziet het hof aanleiding voornoemd proces-verbaal buiten beschouwing te laten."
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Ingevolge het ook in ontnemingszaken toepasselijke art. 414, eerste lid tweede volzin, Sv zijn de advocaat-generaal bij het hof en de betrokkene bevoegd voor of bij de behandeling van een zaak in hoger beroep nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen. De uitoefening van die bevoegdheid is evenwel onderworpen aan de eisen die voortvloeien uit de beginselen van een behoorlijke procesorde. Een algemene regel daaromtrent valt niet te geven. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of aan die eisen is voldaan, waarbij mede betekenis toekomt aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en, indien het gaat om belastende bescheiden of stukken, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt.
Ingeval bij de behandeling van een zaak in hoger beroep door de advocaat-generaal dan wel door de betrokkene het verzoek wordt gedaan om nadere bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen, zal de rechter een afwijzende beslissing op een dergelijk verzoek dienen te motiveren aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf. Indien de rechter het verzoek toewijst, zal hij de overgelegde stukken bij zijn beraadslaging dienen te betrekken (vgl. HR 29 juni 2010, LJN BL7709, NJ 2010/409).
2.5. Tegen de achtergrond van de gang van zaken ter terechtzitting in hoger beroep, zoals die blijkt uit het hiervoor onder 2.2 weergegeven proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, en in het licht van de omstandigheid dat het Hof eerst bij arrest heeft beslist het door de Advocaat-Generaal overgelegde proces-verbaal van politie buiten beschouwing te laten, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat het Hof eerst de overlegging van dat proces-verbaal door de Advocaat-Generaal heeft toegestaan en vervolgens - dus na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting - heeft geoordeeld dat dit proces-verbaal bij de beraadslaging buiten beschouwing moet worden gelaten. Daarmee heeft het Hof hetgeen hiervoor is vooropgesteld miskend. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
2.6. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het namens de betrokkene voorgestelde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 11 januari 2011.