ECLI:NL:HR:2011:BO0431
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Bewijslast bij zelfstandigenaftrek en samenwerkingsverbanden in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om de vraag of de bewijslast met betrekking tot de zelfstandigenaftrek en de gebruikelijkheid van een samenwerkingsverband tussen belastingplichtige en zijn familieleden correct is toegewezen. De belanghebbende, X, kreeg in 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, die na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. De Rechtbank te Leeuwarden verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraken van de Inspecteur. Echter, het Hof vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de bewijslast met betrekking tot de ondersteunende werkzaamhedentoets en de gebruikelijkheidstoets op de belastingplichtige rust. De Hoge Raad verwijst naar artikel 3.6, lid 2, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001, waarin is bepaald dat werkzaamheden ten behoeve van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, niet in aanmerking komen voor het urencriterium indien deze werkzaamheden hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband wordt aangegaan. De Hoge Raad concludeert dat het Hof geen onjuiste opvatting heeft gehanteerd met betrekking tot de bewijslastverdeling en dat het middel faalt.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2011.