ECLI:NL:HR:2011:BO0079
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid en bewijsvoering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk vervoeren van gevaarlijke stoffen zonder de vereiste documenten aan boord te hebben. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte, samen met andere participanten, een nauwe en bewuste samenwerking had met de schippers van de duwboten. De verdachte was zich ervan bewust dat de vereiste documenten ontbraken en gaf in één geval de schipper opdracht om te varen zonder deze documenten. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof niet voldoende had onderbouwd op welke wijze de wetenschap van de verdachte aan de rechtspersoon kon worden toegerekend. De bewijsmiddelen gaven niet aan dat de verantwoordelijke personen bij de verdachte over deze wetenschap beschikten. Hierdoor was de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling.
De zaak is van belang voor de uitleg van de verantwoordelijkheden van rechtspersonen in het kader van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De Hoge Raad benadrukt dat de strafbaarstelling van het vervoer van gevaarlijke stoffen niet alleen geldt voor de schipper, maar ook voor de ondernemingen die betrokken zijn bij het vervoer. De uitspraak heeft implicaties voor de wijze waarop bewijs en opzet in dergelijke zaken moeten worden aangetoond, vooral in situaties waarin meerdere partijen betrokken zijn bij de uitvoering van de vervoersopdracht. De uitspraak biedt ook inzicht in de vereisten voor de motivering van bewezenverklaringen in strafzaken.