3.3.3 Zakelijk weergegeven overwoog het hof daartoe als volgt.
(a) De door [betrokkene 1] gepleegde fraude is niet slechts onrechtmatig jegens degene wiens geld het betrof, maar ook jegens de persoon die de betalingsinstructie moet uitvoeren, zoals in dit geval [verweerder] als behandelend notaris. Deze laatste wordt immers, indien hij de onjuiste betalingsinstructie uitvoert, direct in zijn belangen geschaad door de reële mogelijkheid dat hierdoor zijn goede naam zal worden geschonden en hij voor de schade aansprakelijk kan worden gesteld (rov. 6).
(b) Voorts bestaat causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van [betrokkene 1] en [verweerder]s schade (rov. 7).
(c) [C] B.V. is, als werkgever van [betrokkene 1], aansprakelijk voor de door diens handelwijze veroorzaakte schade op de voet van art. 6:170 BW (rov. 9).
(d) De tegen [eiser 1] in privé en [A] B.V. gerichte vorderingen zijn niet toewijsbaar op de voet van de art. 6:170 BW. [Betrokkene 1] was immers niet in dienst van [eiser 1] of [A] B.V., maar van [C] B.V.
De gestelde verwevenheid daarvan met de andere [eiser]-vennootschappen is onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake was van een gezagsverhouding tussen [betrokkene 1] en [eiser 1] of [A] B.V. Art. 6:171 is evenmin van toepassing nu is gesteld noch gebleken dat [betrokkene 1] de fout heeft begaan terwijl hij in opdracht van [eiser 1] of [A] B.V. werkzaamheden verrichtte ter uitoefening van het bedrijf van laatstgenoemden (rov. 10-12).
(e) Voor zover de tegen [eiser 1] in privé en [A] B.V. gerichte vorderingen zijn gebaseerd op art. 6:172 BW, heeft te gelden dat [eiser 1] volgens de letter van deze bepaling aansprakelijk is indien [betrokkene 1] zijn onrechtmatige daad heeft gepleegd als vertegenwoordiger van [eiser 1] ter uitoefening van de hem als zodanig toekomende bevoegdheden. Tussen partijen is niet in geschil dat [betrokkene 1] noch over een geldige volmacht beschikte, noch anderszins als vertegenwoordiger van [eiser 1] kan worden aangemerkt. Mede gelet op het in art. 3:61 lid 2 BW tot uitdrukking gebrachte beginsel brengt een redelijke uitleg van art. 6:172 BW echter mee dat de daarin bedoelde kwalitatieve aansprakelijkheid ook kan ontstaan indien de laedens ([betrokkene 1]) niet bevoegd was een ander ([eiser 1]) te vertegenwoordigen, doch de gelaedeerde ([verweerder]) op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen, en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze heeft mogen aannemen, dat de laedens daartoe wél bevoegd was.
In de specifieke omstandigheden van het gegeven geval was dat laatste het geval. [Betrokkene 1] heeft zich op diverse wijzen - door gebruikmaking van briefpapier, fax en telefoon van [B] - en op uiteenlopende momenten immers in zijn contacten met [verweerder] gepresenteerd als werknemer/medewerker van dat Assurantiekantoor. [Verweerder] mocht erop vertrouwen dat [betrokkene 1] dusdoende handelde namens [B]. De omstandigheid dat [betrokkene 1] zich presenteerde als medewerker/werknemer van [B], en dat hij consequent - zowel telefonisch als schriftelijk - op naam van [B] correspondeerde met [verweerder], komt voor risico van [eiser 1], nu de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 1] is gewekt door toedoen van [eiser 1]. Deze heeft immers onvoldoende controle uitgeoefend op het handelen van [betrokkene 1], hoewel daarvoor in de gegeven omstandigheden wel aanleiding was (rov. 13-18).
(f) Voor zover de tegen [A] B.V. gerichte vorderingen zijn gebaseerd op art. 6:172 BW, zijn deze ook op die grond niet toewijsbaar (rov. 19).
(g) Het beroep van [eiser] c.s. op eigen schuld van [verweerder] is in zoverre gegrond dat [verweerder] een op 10% te stellen bijdrage aan de schade heeft geleverd.
De billijkheid eist echter in dit geval dat de vergoedingsplicht van [verweerder] geheel vervalt, nu de door hem gemaakte fout in het niet valt bij de fout van [betrokkene 1] (rov. 21).