ECLI:NL:HR:2011:BN9223

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01740
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep door gebrek aan volmacht aan raadsman

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter, maar de raadsman die het hoger beroep indiende, mr. A.B. Baumgarten, verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om de verdediging te voeren. Dit leidde tot de vraag of de verdachte ontvankelijk was in zijn hoger beroep. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof.

De Hoge Raad oordeelde dat de beginselen van een goede procesorde vereisen dat de rechter de raadsman de gelegenheid biedt om zich uit te laten over de vraag of hij tot het indienen van de appelschriftuur bepaaldelijk was gevolmachtigd. Aangezien het Hof deze gelegenheid niet had geboden, leidde dit tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de daaropvolgende uitspraak. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.

De relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, zoals artikel 410, 450, 452 en 416, werden in de overwegingen betrokken. De Hoge Raad benadrukte het belang van een uitdrukkelijke volmacht voor de raadsman bij het indienen van hoger beroep en de noodzaak om de verdachte de mogelijkheid te bieden om zijn rechten te verdedigen. De uitspraak heeft implicaties voor de procesvoering in strafzaken, vooral met betrekking tot de rol van de raadsman en de vereisten voor volmacht.

Uitspraak

22 februari 2011
Strafkamer
Nr. 09/01740
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 mei 2009, nummer 22/004357-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich tegen de niet-ontvankelijk-verklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De verdachte, gedagvaard als:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [0000 AA] te [0000 AA]
[woonplaats],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage, die mededeelt niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal vordert, nu door of namens de verdachte geen schriftuur houdende grieven op de wettelijk voorgeschreven wijze is ingediend, dat de verdachte op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep.
Nadat het hof zich kort onderling heeft beraden, sluit de voorzitter het onderzoek en doet het hof terstond uitspraak."
2.3. De bestreden uitspraak houdt in:
"Ontvankelijkheid in het hoger beroep
Namens de verdachte is op 19 augustus 2008 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 13 augustus 2008. Tegen dat vonnis kan de verdachte, ingevolge artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, binnen 14 dagen na instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen. Bij het hof is op 21 augustus 2008 een schriftuur ingekomen, waarop geen acht kan worden geslagen nu deze is ingediend door een raadsman die niet verklaart bepaaldelijk daartoe te zijn gevolmachtigd, terwijl ook niet van een schriftelijke bijzondere volmacht blijkt. Derhalve is het voorschrift van artikel 450, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, te dezen van overeenkomstige toepassing krachtens artikel 452, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering niet in acht genomen.
Nu door of namens de verdachte niet op de wettelijk voorgeschreven wijze een schriftuur houdende grieven is ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven en het hof geen gronden ziet om ambtshalve over te gaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak, zal het hof ingevolge artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep."
2.4. De te dezen relevante wettelijke voorschriften luiden als volgt:.
- art. 410, eerste lid SV:
"De officier van Justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen."
- art. 450, eerste lid, (oud) Sv:
"1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd."
- art. 452, eerste en tweede lid, Sv:
"1. Artikel 450 is op de indiening van schrifturen van overeenkomstige toepassing, behoudens het bepaalde in het tweede lid.
2. In cassatie kunnen schrifturen, schriftelijke toelichtingen en het schriftelijk commentaar, bedoeld in artikel 439, vijfde lid, slechts worden ingediend door een advocaat die verklaart daartoe door degene namens wie hij optreedt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd."
- art. 416, tweede lid, Sv:
"Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.5. De onderhavige zaak kenmerkt zich door het volgende. De door mr. Baumgarten ingediende appelschriftuur houdt niet in dat hij daartoe door de verdachte bepaaldelijk was gevolmachtigd. Ter terechtzitting in hoger beroep was mr. Baumgarten verschenen, die verklaarde niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
In een geval als het onderhavige, waarin de advocaat die de appelschriftuur heeft ingediend, als raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, brengen beginselen van een goede procesorde mee dat de rechter de raadsman - ook indien deze niet is gemachtigd op de voet van art. 279 Sv - de gelegenheid biedt om zich uit te laten omtrent de vraag of hij tot het indienen van de appelschriftuur bepaaldelijk was gevolmachtigd en zal bij bevestigende beantwoording van die vraag toepassing van art. 416, tweede lid, Sv achterwege dienen te blijven.
Nu niet blijkt dat het Hof de raadsman die gelegenheid heeft geboden, lijden het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak aan nietigheid.
2.6. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 februari 2011.