ECLI:NL:HR:2011:BN7749

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02475 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstand raadsman in raadkamerprocedures en vertegenwoordiging door derden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een klaagschrift ingediend door klager, geboren in 1970, en vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.P. de Boer. De kern van de zaak draait om de vraag of een procesdeelnemer zich in de raadkamer kan laten vertegenwoordigen door iemand die geen raadsman of advocaat is. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest (HR LJN BO1633) en concludeert dat het Hof heeft miskend dat alleen een raadsman of advocaat kan optreden als vertegenwoordiger in de raadkamer. Dit leidt tot de nietigheid van het onderzoek in raadkamer en de vernietiging van de bestreden beschikking. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste vertegenwoordiging in juridische procedures en de noodzaak voor een goede procesorde.

Uitspraak

17 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/02475 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 november 2008, nummer R 262/07, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de belanghebbende [betrokkene 1] tijdens de behandeling van de zaak in raadkamer heeft laten vertegenwoordigen door [betrokkene 2].
2.2.1. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van het Hof van 29 augustus 2008 houdt het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat [betrokkene 1] als belanghebbende van het klaagschrift is aangemerkt dat deze dan ook in de gelegenheid gesteld dient te worden tijdens de behandeling van het klaagschrift te worden gehoord. Nu hij niet is opgeroepen voor de behandeling van het klaagschrift van heden, zal de behandeling gelijk moeten worden aangehouden.
(...)
Hierop deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de behandeling wordt geschorst tot 11 november 2008 te 11.30 uur. De voorzitter beveelt de oproeping van [betrokkene 1] tegen dat tijdstip."
2.2.2. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 11 november 2008 houdt het volgende in:
"De voorzitter stelt vast dat een persoon, genaamd [betrokkene 2], ter terechtzitting aanwezig is. Daarnaar gevraagd deelt [betrokkene 2] mede dat zijn voornamen [voornamen] zijn, dat hij een broer is van [betrokkene 1] en dat hij door zijn broer [betrokkene 1] gemachtigd is namens hem het woord te voeren. De gemachtigde verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik ben degene geweest die destijds de desbetreffende zwarte Citroën, type C3, met kenteken [AA-00-BB], gesteld ten name van mijn broer [betrokkene 1], te koop heeft aangeboden. (...) Ik vind dat de auto aan mijn broer moet worden teruggegeven. (...)"
2.3. Art. 23, derde lid, Sv luidt:
"De verdachte en andere procesdeelnemers kunnen zich bij de behandeling door de raadkamer door een raadsman of advocaat doen bijstaan."
2.4. In zijn beschikking van 26 april 2011, LJN BO1633, heeft de Hoge Raad ten aanzien van de vraag door wie een procesdeelnemer zich bij de behandeling in raadkamer kan doen bijstaan of vertegenwoordigen het volgende geoordeeld:
"2.5.2. De Hoge Raad is van oordeel dat een redelijke, aan de eisen van een goede procesorde beantwoordende en met het stelsel van de wet verenigbare wetstoepassing meebrengt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat in raadkamerprocedures de procesdeelnemer die bij de behandeling door de raadkamer niet is verschenen, zich aldaar kan laten vertegenwoordigen door een raadsman of advocaat mits deze verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd, onverminderd de bevoegdheid van de raadkamer te bevelen dat hij in persoon zal verschijnen in geval zij het wenselijk acht dat hij bij de behandeling aanwezig is.
Op het uitgangspunt dat een procesdeelnemer zich door een raadsman of advocaat kan laten vertegenwoordigen, zijn uitzonderingen denkbaar. Te denken valt in het bijzonder aan raadkamerprocedures waarin vertegenwoordiging door een raadsman of advocaat in strijd zou zijn met de andersluidende bewoordingen of strekking van de wet alsmede aan raadkamerprocedures waarin de aard van de procedure zich verzet tegen vertegenwoordiging door een raadsman of advocaat."
2.5.3. Nu art. 23, derde lid, Sv uitsluitend spreekt over de bijstand door een raadsman of advocaat en het wettelijk stelsel onvoldoende aanknopingspunten bevat voor een ander oordeel, heeft als uitgangspunt te gelden dat van bijstand door een derde in beginsel geen sprake kan zijn, laat staan van vertegenwoordiging door een derde. In beginsel, omdat dit uitgangspunt vanzelfsprekend niet geldt ingeval de wet anders bepaalt."
2.5. Door [betrokkene 1] in de raadkamer te laten vertegenwoordigen door [betrokkene 2], van wie niet blijkt dat hij een raadsman of advocaat is, heeft het Hof het hiervoor overwogene miskend, zodat het onderzoek in raadkamer aan nietigheid lijdt en de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
2.6 Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2011.