ECLI:NL:HR:2011:BM0781
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep en rechtsgeldige betekening in beslagzaken
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Middelburg, waarin de klager niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beklag. De klager had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij verzocht om teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 148.700,-. De Rechtbank had geoordeeld dat de klager niet-ontvankelijk was, omdat het geldbedrag eerder verbeurd was verklaard in een strafzaak tegen een derde. De Hoge Raad oordeelt dat de beschikking niet rechtsgeldig was betekend, omdat de klager ten tijde van de betekening geen vaste woon- of verblijfplaats had. De betekening had volgens artikel 588, eerste lid, sub b onder 3, Sv aan de griffier van de Rechtbank moeten plaatsvinden, en niet aan het kantoor van de raadsman. Hierdoor was de beroepstermijn niet verstreken en kon de klager in het cassatieberoep worden ontvangen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de redelijke wetstoepassing in beslagzaken en concludeert dat het klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift op basis van artikel 552b Sv. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verwijst de zaak naar het bevoegde gerecht voor verdere behandeling.