ECLI:NL:HR:2011:BL6506

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02509
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en boetebeschikkingen

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure betreffende naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting en bijbehorende boetebeschikkingen. De belanghebbende, een taxiondernemer, kreeg naheffingsaanslagen opgelegd over verschillende tijdvakken, alsook boetes. Na bezwaar tegen deze aanslagen, handhaafde de Inspecteur de naheffingsaanslagen, maar verminderde de boetes. De Rechtbank te Haarlem verklaarde de beroepen van de belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraken van de Inspecteur. De Inspecteur ging in hoger beroep bij het Gerechtshof, dat de uitspraken van de Rechtbank vernietigde en de boetes verder verminderde, maar de naheffingsaanslagen ongegrond verklaarde.

De belanghebbende en de Inspecteur gingen beide in hoger beroep tegen de uitspraken van het Hof. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond, maar het hoger beroep van de Inspecteur betreffende de naheffingsaanslag werd niet-ontvankelijk verklaard. De belanghebbende stelde cassatie in, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende en incidenteel beroep in cassatie instelde.

De Hoge Raad oordeelde dat het principale beroep van de belanghebbende, voor zover het betrekking had op de uitspraken van het Hof, gegrond was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraken van het Hof in de zaken met de nummers 08/00081 en 08/00083 en verwees deze gedingen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan de belanghebbende. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof ten onrechte de beperking van de hoogte van de na te heffen belasting niet in aanmerking had genomen, en dat de opgelegde boete in verband met het ten onrechte gebruiken van de auto zonder voldoening op aangifte van motorrijtuigenbelasting niet in stand kon blijven.

Uitspraak

nr. 09/02509
4 februari 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 mei 2009, nrs. 08/00081, 08/00083, 08/00118 tot en met 08/00120, 08/00125, 08/00126 en 08/00129, betreffende naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen, een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen en de daarbij gegeven boetebeschikking, een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de daarbij gegeven boetebeschikking, en een navorderingsaanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
1.1. Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting opgelegd over de tijdvakken 11 november 1999 tot en met 22 april 2000 en 23 april 2000 tot en met 22 april 2001, alsmede boetes. Na daartegen gemaakt bezwaar zijn, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur, de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boetes verminderd.
De Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 06/4618 en AWB 06/4619) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Rechtbank vernietigd, de bij de Rechtbank ingestelde beroepen betreffende de boetebeschikkingen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar betreffende de boetebeschikkingen vernietigd, de boetes verder verminderd en de bij de Rechtbank ingestelde beroepen betreffende de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard.
1.2. Aan belanghebbende is voorts een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd, alsmede een boete. Na daartegen gemaakt bezwaar is, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/2689) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep betreffende de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking vernietigd en de boete verder verminderd, alsmede het beroep betreffende de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, het hoger beroep van de Inspecteur betreffende de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard, het hoger beroep van de Inspecteur betreffende de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank betreffende de boetebeschikking vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep betreffende de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de boeteschikking vernietigd, de boete verder verminderd en de uitspraak van de Rechtbank voor het overige bevestigd.
1.3. Aan belanghebbende is over het jaar 1999 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete, en een navorderingsaanslag in de premie WAZ, alsmede een boete. Na daartegen gemaakt bezwaar, zijn bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur de navorderingsaanslagen gehandhaafd en de boetes verminderd.
De Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 06/2690 en AWB 06/2691) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep betreffende de boetebeschikkingen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur betreffende de boetebeschikkingen vernietigd en de boetes verder verminderd, alsmede de beroepen betreffende de navorderingsaanslagen ongegrond verklaard.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, het hoger beroep van de Inspecteur betreffende de navorderingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard, het hoger beroep van de Inspecteur betreffende de boetebeschikkingen gegrond verklaard, de uitspraken van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep betreffende de boetebeschikkingen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur betreffende de boetebeschikkingen vernietigd, en de boetes verder verminderd, alsmede de uitspraken van de Rechtbank voor het overige bevestigd.
1.4. De hiervoor in 1.1, 1.2 en 1.3 vermelde uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraken beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof betreffende de boetebeschikking die gelijktijdig met de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting is opgelegd.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.
De Staatssecretaris heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 5 februari 2010 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het principale beroep in cassatie, en met betrekking tot het incidentele beroep geconcludeerd dat aan de behandeling daarvan niet wordt toegekomen.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klachten
3.1. Voor zover de klachten zijn gericht tegen het oordeel van het Hof dat het vermoeden is gerechtvaardigd dat de auto van belanghebbende in april 1998 is voorzien van een kilometertelleronderbreker, en dat belanghebbende dit vermoeden niet heeft ontzenuwd, falen zij. Het bestreden bewijsoordeel berust op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen. De tegen dit oordeel gerichte klachten falen derhalve.
3.2. De klachten falen ook voor het overige. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatieHet Hof heeft met betrekking tot de naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting geoordeeld dat het onderhavige geval niet behoort tot de categorie gevallen waarvoor de naheffingsbevoegdheid van artikel 76, lid 2, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) is bedoeld, namelijk het treffen van een praktische regeling voor de inspecteur in het geval zich een bewijsprobleem voordoet indien hij wil naheffen in een situatie waarin op enig moment wordt geconstateerd dat geen of te weinig belasting is betaald, omdat zich in dit geval voor de Inspecteur geen bewijsprobleem voordeed met betrekking tot het begintijdstip van het tot naheffing leidende feit. Dit oordeel is onjuist. De Hoge Raad verwijst in dit verband naar het bij dit arrest gevoegde en geanonimiseerde arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010, nr. 09/00749, LJN BL6471. Het Hof heeft derhalve ten onrechte de in artikel 76, lid 2, van de Wet neergelegde beperking van de hoogte van de na te heffen belasting niet in aanmerking genomen.
5. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
Het middel is gericht tegen 's Hofs oordeel omtrent de aan belanghebbende opgelegde boete, die verband houdt met het ten onrechte gebruiken van de auto zonder voldoening op aangifte van motorrijtuigenbelasting. Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het hiervoor in 4 vermelde arrest van de Hoge Raad.
6. Slotsom
Gelet op het hiervoor in 4 en 5 overwogene kunnen 's Hofs uitspraken met betrekking tot de naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en daarbij opgelegde boetes niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
7. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep, voor zover dat betrekking heeft op de uitspraken van het Hof in de zaken met de nummers 08/00081 en 08/00083, alsmede het incidentele beroep in cassatie tegen die uitspraken van het Hof gegrond,
verklaart het principale beroep met betrekking tot de overige uitspraken van het Hof ongegrond,
vernietigt de uitspraken van het Hof in de zaken met de nummers 08/00081 en 08/00083,
verwijst deze gedingen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van die zaken met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 110.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2011.