ECLI:NL:HR:2010:BO8484

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02868
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoge Raad vernietigt beschikking hof inzake kinderalimentatie en schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2010 uitspraak gedaan over een geschil tussen een vrouw en een man betreffende kinderalimentatie en de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De partijen waren gehuwd van 24 januari 1991 tot 25 oktober 2001 en hebben twee kinderen. De rechtbank Rotterdam had in 2002 de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld. Gedurende de periode van 23 februari 2006 tot 26 november 2009 was de vrouw onder de schuldsaneringsregeling geplaatst. Tijdens deze periode zijn de kinderen uit huis geplaatst, en de vrouw heeft de ouderbijdrage, die zij op grond van de Wet op de Jeugdzorg verschuldigd was, niet betaald. Het hof had de verzoeken van de man om de alimentatie te verlagen gedeeltelijk toegewezen, maar de vrouw ging in cassatie tegen deze beslissing.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat het niet betalen van de ouderbijdrage aan de vrouw te wijten was. De vrouw had aangevoerd dat zij dit niet had betaald met goedvinden van de rechter-commissaris en de bewindvoerder. Dit oordeel van het hof was onbegrijpelijk en leidde tot de conclusie dat er ten tijde van de uithuisplaatsing geen behoefte aan kinderalimentatie bestond. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de rechter om rekening te houden met de omstandigheden van de schuldsaneringsregeling en de goedkeuring van de rechter-commissaris bij het niet betalen van de ouderbijdrage. De beslissing van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van kinderalimentatie in situaties waarin een ouder onder een schuldsaneringsregeling valt.

Uitspraak

24 december 2010
Eerste Kamer
10/02868
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. B. Beekman.
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 294034/F2 RK 07-2600 van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2009 en 27 juli 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.048.010/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 april 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn gehuwd geweest van 24 januari 1991 tot 25 oktober 2001. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren: [kind 1] op [geboortedatum] 1993 en [kind 2] op [geboortedatum] 1998. Zij bleven na het uiteengaan van partijen bij de vrouw wonen.
(ii) Bij beschikking van 4 januari 2002 heeft de rechtbank Rotterdam de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] vastgesteld op € 136,13 per kind per maand met ingang van 1 januari 2002.
(iii) In de periode van 23 februari 2006 tot 26 november 2009 was ten aanzien van de vrouw de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing.
(iv) [kind 1] is vanaf 10 maart 2006 en [kind 2] vanaf 18 september 2006 uit huis geplaatst.
3.2 De man heeft verzocht de beschikking van 4 januari 2002 te wijzigen en de onderhoudsbijdragen voor de kinderen met ingang van 1 augustus 2005 vast te stellen op nihil. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen.
Het hof heeft het verzoek alsnog (gedeeltelijk) toegewezen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdragen als volgt vastgesteld:
- ten behoeve van [kind 1]: op nihil voor de periode van 1 augustus 2005 tot en met 17 november 2005, op € 136,13 per maand voor de periode van 18 november 2005 tot 1 januari 2006,
- ten behoeve van beide kinderen voorts: op € 46,50 per kind per maand in 2006, op € 29 per kind per maand in 2007, en op nihil vanaf 1 januari 2008.
3.3 In verband met de uithuisplaatsing van de kinderen, waarvoor in beginsel uit hoofde van de Wet op de Jeugdzorg een ouderbijdrage verschuldigd is die door het LBIO wordt geïnd, maar die door de vrouw tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet is voldaan, terwijl de vrouw ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt tijdens de uithuisplaatsing daadwerkelijk kosten voor de kinderen te hebben gemaakt, heeft het hof (in rov. 8) geoordeeld dat ten tijde van de uithuisplaatsing geen behoefte bij de vrouw bestaat aan kinderalimentatie. Daarbij heeft het hof onder meer overwogen:
"Voor zover de moeder het standpunt inneemt dat de ouderbijdrage die zij stelt nog aan het LBIO schuldig te zijn, deel uitmaakt van de behoefte van de minderjarigen, overweegt het hof als volgt. Als de moeder de ouderbijdrage tijdig aan het LBIO had betaald, had zij ook aanspraak op kinderbijslag kunnen maken. Tussen partijen staat vast dat de moeder de kinderbijslag die hoger was dan het bedrag van de ouderbijdrage, is misgelopen als gevolg van het niet betalen van de ouderbijdrage. Nu het niet betalen geheel aan de moeder te wijten is, zal met de ouderbijdrage geen rekening gehouden worden voor de bepaling van de behoefte."
3.4 De vrouw klaagt in cassatie onder meer (in onderdeel 3 en in de "Conclusie") over het oordeel van het hof dat het niet betalen van de ouderbijdrage aan haar te wijten is. Die klacht is gegrond. De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de ouderbijdrage tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet heeft betaald met goedvinden van en in overleg met de rechter-commissaris en de bewindvoerder (zie de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.5 geciteerde passages). In het licht van dat betoog is het zojuist bedoelde oordeel van het hof onbegrijpelijk. Nu dat oordeel mede dragend is voor de conclusie van het hof dat ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen geen behoefte bestond aan een onderhoudsbijdrage, kan de beschikking van het hof niet in stand blijven.
3.5 De overige in cassatie aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 april 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 december 2010.