ECLI:NL:HR:2010:BO7512

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02919
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de WSNP op basis van niet-naleven afdrachtverplichting en ontstaan van nieuwe schulden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2010 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoekster tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de tussentijdse beëindiging van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) op grond van artikel 350, lid 3, onder c en d van de Faillissementswet. Verzoekster had niet voldaan aan haar afdrachtverplichting en had nieuwe bovenmatige schulden laten ontstaan. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2010 en een arrest van het gerechtshof van 2 juli 2010. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman was om het cassatieberoep te verwerpen.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft daarmee de beslissing van het gerechtshof bevestigd en het beroep verworpen.

Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann, waarbij de andere raadsheren A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser betrokken waren. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de WSNP en de voorwaarden waaronder deze kan worden beëindigd.

Uitspraak

24 december 2010
Eerste Kamer
10/02919
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Verzoekster tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 07.315-R van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2010,
b. het arrest in de zaak 200.063.336/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 2 juli 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 december 2010.