ECLI:NL:HR:2010:BO4929

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01984
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van buitenlands arbitraal vonnis en de voorwaarden voor erkenning onder de Wet op de rechterlijke organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2010 uitspraak gedaan over de erkenning van een buitenlands arbitraal vonnis. De verzoekster, Vastint Holding B.V., had cassatie ingesteld tegen een beschikking van het hof die de erkenning van het arbitraal vonnis in Nederland had bepaald. De zaak betreft een geschil tussen Vastint en de verweerders, die onder andere een Pools en een Guernsey bedrijf omvatten, over de vergoeding voor de verwerving van aandelen in een joint venture. De arbitrageprocedure, die in Stockholm plaatsvond, leidde tot een arbitraal vonnis waarin verplichtingen voor Vastint werden vastgesteld. Vastint betwistte de erkenning van dit vonnis in Nederland, onder andere op basis van het argument dat het een tussenvonnis betreft en dus niet bindend is. De Hoge Raad oordeelde dat de vraag of het arbitraal vonnis niet voor erkenning vatbaar is omdat het een tussenvonnis is, niet voor het eerst in cassatie kan worden aangevoerd. De Hoge Raad benadrukte dat de erkenning van het vonnis niet in strijd is met de openbare orde en dat de rechter niet ambtshalve de vraag van erkenning had moeten onderzoeken. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en veroordeelde Vastint in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

24 december 2010
Eerste Kamer
09/01984
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
VASTINT HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats], Polen,
2. [Verweerster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats], Polen,
3. de vennootschap naar vreemd recht SCANPRODUCT LTD,
gevestigd te St. Peter Port, Guernsey, Verenigd Koninkrijk,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Vastint en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 388347/KG RK 08-89 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2008 en 7 augustus 2008,
b. de beschikking in de zaak 200.016.160/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 17 maart 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Vastint beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor Vastint namens haar advocaat toegelicht door mr. M. Ynzonides en mr. Y.O. Jansen, advocaten te Amsterdam, en voor [verweerder] c.s. namens hun advocaat door mr. F.E. Vermeulen, eveneens advocaat te Amsterdam, en mr. G.J. Meijer, advocaat te Rotterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Mr. M. Ynzonides en mr. Y.O. Jansen hebben bij brief van 3 december 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan het volgende tot uitgangspunt worden genomen.
(i) Vastint heeft op grond van een tussen partijen naar Zweeds recht gesloten overeenkomst gebruik gemaakt van haar recht tot verwerving van de aandelen van [verweerder] c.s. in Swedecenter Sp. z.o.o., een in de vorm van een rechtspersoon naar Pools recht door partijen gedreven joint venture.
(ii) Ter bepaling van de vergoeding voor het uitoefenen van dit recht schrijft de genoemde overeenkomst voor dat die vergoeding "shall comprise the mean value of 3 independent property valuations including the Company's [Swedecenter's] assets and liabilities, carried out by 3 mutually independent international property valuers of good repute" die door partijen worden benoemd.
(iii) Partijen konden geen overeenstemming bereiken over deze te benoemen taxateurs. Voor dat geval schrijft de meergenoemde overeenkomst arbitrage in Zweden naar Zweeds recht voor. Daarom zijn partijen een arbitrageprocedure begonnen te Stockholm om de vergoeding die Vastint aan [verweerder] c.s. dient te betalen, te laten vaststellen.
(iv) Deze arbitrageprocedure heeft geleid tot drie beslissingen. In de laatste daarvan, gedateerd 11 mei 2007 en hierna te noemen: het arbitrale vonnis, hebben arbiters in het dictum onder meer een aantal verplichtingen van Vastint uit hoofde van de overeenkomst vastgesteld met betrekking tot de taxatie en het verschaffen van informatie daaromtrent aan de taxateurs, en een nieuwe taxateur benoemd.
3.2.1 In de onderhavige procedure hebben [verweerder] c.s. de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat het arbitrale vonnis in Nederland wordt erkend. [Verweerder] c.s. hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat zij recht en belang erbij hebben dat het arbitrale vonnis op grond van art. 1076 Rv. in Nederland wordt erkend, nu Vastint nalaat de taxateurs te voorzien van de informatie waarom de taxateurs hebben verzocht, zoals in het arbitrale vonnis is bepaald. Vastint frustreert daardoor de vaststelling van de vergoeding en daarmee ook de betaling van de vergoeding waarop [verweerder] c.s. recht hebben. Erkenning van het vonnis in Nederland vereenvoudigt het verkrijgen van een veroordeling van Vastint in kort geding tot het verstrekken aan de taxateurs van alle informatie waarom zij hebben verzocht, aldus [verweerder] c.s.
Vastint heeft dat verzoek tot erkenning van het arbitrale vonnis bestreden. Zij heeft zich daartoe beroepen op de volgende in art. 1076 Rv. genoemde weigeringsgronden:
-het arbitrale vonnis is nog onderwerp van hoger beroep in Zweden (art. 1076 lid 1, onder Ad, Rv.);
-het scheidsgerecht heeft zich niet gehouden aan zijn opdracht (art. 1076 lid 1, onder Ac, Rv.);
-erkenning is in strijd met de openbare orde omdat de arbiters het beginsel van hoor en wederhoor hebben geschonden (art. 1076 lid 1, onder B, Rv.).
Voorts heeft Vastint als verweer aangevoerd dat [verweerder] c.s. geen dan wel onvoldoende belang hebben bij erkenning van het arbitrale vonnis.
3.2.2 De voorzieningenrechter heeft de verweren van Vastint verworpen en bepaald dat het arbitrale vonnis in Nederland wordt erkend.
3.2.3 Vastint heeft in het door haar hiertegen ingestelde hoger beroep alle in eerste aanleg door haar gevoerde verweren opnieuw aan de orde gesteld. Het hof heeft deze verweren verworpen en de beschikking van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
3.3 Van de beschikking van het hof is Vastint in cassatie gekomen met een middel waarvan de onderdelen 4 tot en met 7 betrekking hebben op de klachten tegen de bestreden beschikking.
3.4 Onderdeel 4, dat inleidend van karakter is, neemt tot uitgangspunt dat het arbitrale vonnis een tussenvonnis is, nu dit door het hof in het midden is gelaten.
De Hoge Raad merkt hierbij het volgende op. Het hof heeft in het kader van het door Vastint gedane beroep op de weigeringsgrond van art. 1076 lid 1, onder Ad, onderzocht of tegen het arbitrale vonnis een rechtsmiddel openstond dat meebracht dat het arbitrale vonnis nog niet bindend was geworden voor partijen. Daarvoor achtte het hof blijkens rov. 3.8 beslissend de aard van het rechtsmiddel en niet de kwalificatie van het vonnis.
Op grond van dat oordeel, dat in cassatie niet wordt bestreden, heeft het hof niet van belang geacht of het arbitrale vonnis al dan niet als tussenvonnis moet worden aangemerkt. Slechts in zoverre heeft het hof dus in het midden gelaten of het arbitrale vonnis een tussenvonnis is.
In de toelichting op het middel wordt beklemtoond dat het arbitrale vonnis een "zuiver tussenvonnis" is, waaronder de toelichting verstaat een vonnis waarin niet (in de vorm van bindende eindbeslissingen) wordt ingegaan op een bepaald aspect van de rechtsbetrekking in geschil tussen partijen maar slechts beslissingen voorkomen die betrekking hebben op de voortgang of instructie van de zaak. Daargelaten dat de inhoud van het arbitrale vonnis al op het eerste gezicht weinig aanleiding geeft tot deze kwalificatie, komt noch in de gedingstukken van de feitelijke instanties noch in de bestreden beschikking een stelling van deze strekking voor, zodat in geen geval in cassatie bij wege van hypothetische feitelijke grondslag kan gelden dat het arbitrale vonnis een "zuiver tussenvonnis" in de genoemde zin is. Voorzover de onderdelen van het middel - met name de onderdelen 4, 5 en 6 - daarop berusten, kunnen zij dus niet tot cassatie leiden.
3.5.1 Onderdeel 5 betoogt, kort samengevat, dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 1076 Rv. Uit dat artikel laat zich immers afleiden, aldus het onderdeel, dat alleen (gehele of gedeeltelijke) arbitrale eindvonnissen voor erkenning in aanmerking komen omdat van een arbitraal tussenvonnis in een zaak waarin nog geen eindvonnis is gewezen niet gezegd kan worden dat het kracht van gewijsde heeft verkregen (dat het bindend is geworden). Het hof had dan ook op grond van art. 1076 lid 1, onder Ad, de erkenning moeten weigeren, zonodig buiten de rechtsstrijd met ambtshalve aanvulling van rechtsgronden, aangezien de vraag naar erkenning van buitenlandse arbitrale vonnissen van openbare orde is. Het hof had dus niet in het midden mogen laten of het arbitrale vonnis als een tussenvonnis moet worden aangemerkt, aan welke klacht het onderdeel tot slot nog een motiveringsklacht verbindt.
3.5.2 Het hof heeft kennelijk, en in het licht van de gedingstukken alleszins begrijpelijk, niet in de stellingen van Vastint een verweer ontwaard van de strekking dat het arbitrale vonnis niet voor erkenning op de voet van art. 1076 Rv. vatbaar is op de grond dat van een arbitraal tussenvonnis in een zaak waarin nog geen eindvonnis is gewezen niet gezegd kan worden dat het bindend voor partijen is geworden. De desbetreffende stelling in onderdeel 5 kan, nu zij in dit geval een buitenlands arbitraal vonnis betreft, niet voor het eerst in cassatie worden aangevoerd als grondslag voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Bij het door de cassatierechter te verrichten onderzoek naar de juistheid van die stelling zou immers moeten worden getreden in een beoordeling van de rechtsgevolgen die naar het recht dat de arbitrage beheerst - in dit geval het Zweedse recht - verbonden kunnen of moeten worden aan dat vonnis. Het bepaalde in de slotzinsnede van art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO laat een zodanige beoordeling echter niet toe.
Hiermee ontvalt de basis aan de klachten van onderdeel 5, zodat zij falen.
3.5.3 De klacht van dit onderdeel dat het hof ambtshalve en eventueel buiten de rechtsstrijd in hoger beroep had moeten beslissen dat het arbitrale vonnis niet voor erkenning vatbaar is omdat het als tussenvonnis niet bindend voor partijen is geworden, faalt overigens ook op grond van het volgende. Deze kwestie lag, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 3.5.2 is overwogen, buiten de rechtsstrijd van partijen in hoger beroep. Zoals blijkt uit het bepaalde in art. 1076 lid 1, onder A, raakt zij niet de openbare orde in de zin dat de rechter haar ambtshalve onder ogen zou behoren te zien en daartoe zo nodig buiten het kader van de rechtsstrijd van partijen zou moeten treden.
3.6.1 Met betrekking tot het door Vastint gevoerde en met haar appelgrief 4 gehandhaafde verweer dat [verweerder] c.s. geen belang hebben bij de erkenning, heeft het hof in rov. 3.13 en 3.14 overwogen:
"3.13 Met grief 4 heeft Vastint aan de orde gesteld dat het arbitrale vonnis geen afdwingbare verplichtingen bevat en dat [verweerder] daarom geen belang heeft bij de gevraagde erkenning. Noch het arbitrale vonnis, noch de erkenning daarvan levert immers een titel tot tenuitvoerlegging jegens haar op, aldus Vastint.
3.14 Niet volgehouden kan worden dat alleen belang bestaat bij erkenning van een arbitraal vonnis in Nederland, indien dat vonnis een titel tot tenuitvoerlegging behelst. [Verweerder] heeft gesteld belang te hebben bij erkenning omdat erkenning het voor haar eenvoudiger maakt om passende rechtsmaatregelen in Nederland te nemen in lijn met het vonnis, zoals het verkrijgen van een veroordeling van Vastint in kort geding. Dit is een rechtens te respecteren belang bij erkenning van het vonnis."
3.6.2 Onderdeel 6 bestrijdt het oordeel dat [verweerder] c.s. een rechtens te respecteren belang bij erkenning hebben.
Het onderdeel betoogt in de eerste plaats dat dit oordeel tegen de achtergrond van de klachten van de onderdelen 4 en 5 onjuist althans onbegrijpelijk is, nu het arbitrale vonnis nog slechts een tussenvonnis is en de erkenning daarom geen enkele toegevoegde waarde heeft en onze rechtspleging niet belast zou moeten worden met zinloze exercities.
Nu deze klachten voortbouwen op de onderdelen 4 en 5, volgt uit hetgeen hiervoor met betrekking tot die onderdelen is beslist, dat zij falen.
Voorts bevat het onderdeel de klacht dat in het licht van hetgeen Vastint in de feitelijke instanties heeft aangevoerd, zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat erkenning het voor [verweerder] c.s. eenvoudiger zou maken om passende rechtsmaatregelen te nemen in lijn met het arbitrale vonnis. De klacht faalt reeds omdat zij niet duidelijk maakt waarom dit oordeel onbegrijpelijk zou zijn. De enkele verwijzing naar passages in de gedingstukken van de kant van Vastint is daartoe onvoldoende, aangezien die passages de - in cassatie niet bestreden - weergave door het hof van
grief 4 ondersteunen. Daarbij verdient aantekening dat, nu [verweerder] c.s. alleen de erkenning van het arbitrale vonnis hebben verzocht, het hof aan het door Vastint in de feitelijke instanties naar voren gebrachte argument dat het vonnis geen afdwingbare beslissingen bevat, geen beslissende betekenis behoefde toe te kennen.
3.7 Onderdeel 7 neemt tot uitgangspunt dat het hof het arbitrale vonnis heeft gekwalificeerd als eindvonnis en noemt die kwalificatie onbegrijpelijk in het licht van hetgeen Vastint daaromtrent heeft aangevoerd en van de duidelijke tekst van het arbitrale vonnis zelf. Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden omdat het berust op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. Het hof heeft namelijk het arbitrale vonnis niet als eindvonnis gekwalificeerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Vastint in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 384,34 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, W.A.M. van Schendel, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 december 2010.