ECLI:NL:HR:2010:BO3584

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04438
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kredietovereenkomst en onrechtmatige aangifte van oplichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een kredietovereenkomst en de vraag of een aangifte van oplichting onrechtmatig was. De eiser, wonende te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 17 juli 2008 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 januari 2006 en 17 januari 2007, die deel uitmaakten van het geding in feitelijke instanties. De eiser werd in deze procedure vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.J. Ph. Dietz de Loos, terwijl ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, als verweerder in cassatie optrad, vertegenwoordigd door mr. K.G.W. van Oven.

De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier gevolgd, die had geconcludeerd tot verwerping van het beroep met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het middel waren aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

In de beslissing heeft de Hoge Raad de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die tot op dat moment aan de zijde van ABN AMRO waren begroot op € 1.396,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann, en de zaak is daarmee afgesloten.

Uitspraak

24 december 2010
Eerste Kamer
08/04438
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J. Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en ABN AMRO.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 251595/HA ZA 05-3184 van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 januari 2006 en 17 januari 2007;
b. het arrest in de zaak 105.006.377/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 juli 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
ABN AMRO heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor ABN AMRO toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 1.396,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 december 2010.