ECLI:NL:HR:2010:BO3584
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over kredietovereenkomst en onrechtmatige aangifte van oplichting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een kredietovereenkomst en de vraag of een aangifte van oplichting onrechtmatig was. De eiser, wonende te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 17 juli 2008 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 januari 2006 en 17 januari 2007, die deel uitmaakten van het geding in feitelijke instanties. De eiser werd in deze procedure vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.J. Ph. Dietz de Loos, terwijl ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, als verweerder in cassatie optrad, vertegenwoordigd door mr. K.G.W. van Oven.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier gevolgd, die had geconcludeerd tot verwerping van het beroep met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het middel waren aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die tot op dat moment aan de zijde van ABN AMRO waren begroot op € 1.396,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann, en de zaak is daarmee afgesloten.