ECLI:NL:HR:2010:BO2880

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04234
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot voorlopige machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak is aanhangig gemaakt door de betrokkene, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, tegen de beschikking van de rechtbank Groningen van 28 juni 2010. De rechtbank had bepaald dat de verleende machtiging geldig was tot en met 29 december 2010. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft in zijn conclusie geadviseerd om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze de geldigheid van de machtiging tot en met 29 december 2010 vaststelt, en om de geldigheidsduur te bepalen tot en met 28 december 2010.

De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, omdat de geldigheidsduur van de machtiging in strijd was met artikel 10 lid 4 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Dit artikel bepaalt dat de duur van een voorlopige machtiging maximaal zes maanden na de dagtekening van de beschikking kan zijn. Aangezien de beschikking was gedateerd op 28 juni 2010, kon de machtiging niet langer duren dan tot 28 december 2010. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de geldigheidsduur van de machtiging vastgesteld tot en met 28 december 2010, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wet Bopz en de noodzaak om de geldigheidsduur van voorlopige machtigingen correct vast te stellen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann, en de betrokken partijen zijn aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

Uitspraak

10 december 2010
Eerste Kamer
10/04234
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE TE GRONINGEN,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 1026521/119191 FA RK 10-1518 van de rechtbank Groningen van 28 juni 2010.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover daarin is bepaald dat de geldigheid van de machtiging voortduurt tot en met 29 december 2010 en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, tot vaststelling van de geldigheidsduur tot en met 28 december 2010, en voor het overige: tot verwerping van het beroep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 9 november 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De in de onderdelen I tot en met V aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2 Onderdeel VI klaagt dat de door de rechtbank vastgestelde geldigheidsduur van de machtiging in strijd met art. 10 lid 4 Wet Bopz is bepaald tot en met 29 december 2010. De klacht is gegrond. Op grond van het bepaalde in art. 10 lid 4 Wet Bopz kan de duur van een voorlopige machtiging worden bepaald op ten hoogste zes maanden na dagtekening. Nu de beschikking is gedagtekend op 28 juni 2010, kan de machtiging niet langer duren dan tot 28 december 2010 te 24.00 uur. De bestreden beschikking dient derhalve in zoverre te worden vernietigd. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen als hierna te melden.
4. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank Groningen van 28 juni 2010 voor zover daarin is bepaald dat de verleende machtiging een geldigheidsduur heeft tot en met 29 december 2010;
bepaalt dat de verleende machtiging een geldigheidsduur heeft tot en met 28 december 2010;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 december 2010.