ECLI:NL:HR:2010:BO1281

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00141
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn en de motivering van de bewezenverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep niet is verschenen, wat leidde tot de bevestiging van het vonnis van de Politierechter. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de opgelegde straf en terugwijzing van de zaak naar het Hof.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klacht van de verdachte over de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM gegrond verklaard. Echter, gezien de opgelegde geldboete van € 700,- en de mate van overschrijding, heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoeft te worden. Dit betekent dat de Hoge Raad met het oordeel volstond dat de redelijke termijn was overschreden, zonder verdere gevolgen voor de uitspraak.

Daarnaast heeft de Hoge Raad de klacht van de verdachte over de motivering van de bewezenverklaring van het opzet verworpen. Het Hof had kennelijk aangenomen dat de verdachte geen verweer in hoger beroep wenste te handhaven, wat leidde tot de conclusie dat het Hof niet gehouden was om op een eventueel in eerste aanleg gevoerd verweer te beslissen. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.

Uitspraak

7 december 2010
Strafkamer
Nr. 09/00141
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 maart 2004, nummer 23/001297-03, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 tenlastegelegde en de opgelegde straf en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden nu het Openbaar Ministerie bij de betekening van de verstekmededeling inzake de bestreden uitspraak niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
2.2. Het middel klaagt daarover terecht. Tot cassatie behoeft dit evenwel niet te leiden, nu gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 700,-, subsidiair 14 dagen hechtenis, waarvan € 350,- subsidiair 7 dagen hechtenis voorwaardelijk, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, er geen aanleiding is om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad zal met dat oordeel volstaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof door het vonnis van de Politierechter te bevestigen de juistheid van het door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg ten aanzien van feit 1 gevoerde verweer in het midden heeft gelaten waardoor de bewezenverklaring van het opzet niet toereikend is gemotiveerd.
3.2. Aan de verdachte is de oproeping om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep naar aanleiding waarvan het bestreden arrest is gewezen, tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze betekend. Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting is de verdachte aldaar niet verschenen. Gelet op dit een en ander heeft het Hof kennelijk aangenomen, hetgeen niet onbegrijpelijk is, dat de verdachte geen ter terechtzitting van de Politierechter gevoerd verweer in hoger beroep wenste te handhaven. Daarom was het Hof niet gehouden bepaaldelijk te beslissen op een eventueel in eerste aanleg gevoerd verweer.
3.3. Reeds om deze reden faalt het middel.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 7 december 2010.