ECLI:NL:HR:2010:BO1245

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00443
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot plaatsing van minderjarige in gesloten jeugdzorg en de vereisten van objectief onderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de machtiging tot plaatsing van een minderjarige in een gesloten jeugdzorginstelling. De zaak betreft een verzoek van de jeugdige, geboren in 1993, die sinds 2007 onder toezicht was gesteld en sinds 11 augustus 2008 verbleef in een justitiële jeugdinrichting en later in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De kinderrechter had op 23 juni 2009 de ondertoezichtstelling verlengd en een machtiging verleend voor plaatsing in een gesloten jeugdzorginstelling tot 3 januari 2010. Deze beschikking werd op 4 november 2009 door het gerechtshof vernietigd, maar de jeugdige ging in cassatie tegen deze beslissing.

De Hoge Raad oordeelde dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper, die eerder ook een verklaring had afgegeven voor dezelfde minderjarige, niet automatisch leidde tot een gebrek aan objectief onderzoek zoals vereist in artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg. De Hoge Raad bevestigde dat er geen schending was van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de beslissing van het hof om de machtiging te vernietigen niet onjuist was. De Hoge Raad concludeerde dat de machtiging tot gesloten plaatsing slechts gedeeltelijk was vernietigd, zodat Jeugdzorg de gelegenheid had om een passende oplossing te vinden voor de continuering van de uithuisplaatsing van de jeugdige in een niet-gesloten kader.

De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de noodzaak van zorgvuldigheidseisen bij vrijheidsbeneming in jeugdzorgzaken, waarbij de belangen van de minderjarige voorop staan. De uitspraak benadrukt de rol van objectief onderzoek en de vereisten voor instemmingsverklaringen in het kader van de Wet op de jeugdzorg.

Uitspraak

22 oktober 2010
Eerste Kamer
10/00443
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M-J.E. de Boorder-Gilsing,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG ZUID-HOLLAND MIDDEN,
gevestigd te Gouda,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de jeugdige en Jeugdzorg.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 338623/JE RK 09-1373 van de kinderrechter te 's-Gravenhage van 23 juni 2009,
b. de beschikking in de zaak 200.038.140/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 november 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de jeugdige beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Jeugdzorg heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Verzoekster, geboren in 1993, is sinds 2007 onder toezicht gesteld. Sedert 11 augustus 2008 heeft zij op grond van een machtiging als bedoeld in art. 29b Wet op de jeugdzorg verbleven in aanvankelijk een justitiële jeugdinrichting en vervolgens een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.2 De kinderrechter heeft bij haar in eerste aanleg gegeven beschikking van 23 juni 2009 de ondertoezichtstelling van de jeugdige verlengd tot 3 juli 2010 en aan Jeugdzorg een machtiging verleend om de jeugdige gedurende dag en nacht te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot uiterlijk 3 januari 2010 en aansluitend in een instelling voor 24-uurszorg, gedurende de termijn van de ondertoezichtstelling van 3 juli 2009 tot 3 juli 2010.
Bij de in cassatie bestreden beschikking van 4 november 2009 heeft het hof de beschikking van de kinderrechter, uitsluitend voor zover daarbij die machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg werd verleend, vernietigd met ingang van 7 november 2009.
3.3.1 In eerste aanleg heeft de jeugdige het verweer gevoerd dat Jeugdzorg niet-ontvankelijk was in haar verzoek de minderjarige nog langer gesloten te doen plaatsen aangezien niet was voldaan aan het bepaalde in art. 29b lid 3, 4 en 5, omdat de overgelegde verklaring van de gedragswetenschapper en het overgelegde indicatiebesluit niet aan de wettelijke eisen voldoen.
In het bijzonder stelde de jeugdige dat de instemmingsverklaring als bedoeld in lid 5 van art. 29b onvoldoende objectief was omdat zij afkomstig is van dezelfde gedragswetenschapper die destijds de initiële instemmingsverklaring heeft afgegeven. De kinderrechter heeft dit verweer verworpen.
3.3.2 In appel heeft de jeugdige daartegen een grief (grief A) gericht. Het hof heeft die grief onbehandeld gelaten en daarover klaagt middel I.
Het middel kan wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het hof behoefde de grief niet te behandelen omdat het al op andere gronden tot de conclusie kwam dat ten aanzien van de verleende machtiging niet was voldaan aan de zorgvuldigheidseisen die moeten worden gesteld aan een vrijheidsbeneming als de onderhavige, en daarom de verleende machtiging heeft vernietigd.
Overigens brengt de enkele omstandigheid dat de instemmingsverklaring is afgegeven door een gedragswetenschapper als bedoeld in art. 29b lid 5 Wet op de jeugdzorg die met betrekking tot dezelfde jeugdige al eens eerder een instemmingsverklaring heeft afgegeven, niet mee dat niet meer kan worden gesproken van een voldoende objectief onderzoek naar de vraag of zich een geval als bedoeld in lid 3 van art. 29b voordoet.
3.4.1 Middel II klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de machtiging niet met terugwerkende kracht tot 23 juni 2009 te vernietigen.
In elk geval had het hof zijn beslissing om de machtiging met ingang van 7 november 2009 te vernietigen nader moeten motiveren in het licht van de door de jeugdige aangevoerde omstandigheid dat zij ten tijde van de verlening van de onderhavige machtiging reeds tien maanden en twaalf dagen in een gesloten kader verbleef zonder behandeling en zonder plan of poging daartoe, aldus het middel.
3.4.2 Deze klachten falen. In de motivering van de beslissing van het hof om de machtiging te vernietigen ligt besloten dat het hof zijn beslissing mede heeft gebaseerd op de hier bedoelde omstandigheid. De beslissing van het hof moet echter in het licht van de constatering van het hof in rov. 5 dat de gronden voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds bestaan, aldus worden begrepen dat de machtiging, die ingevolge lid 7 van art. 29b en art. 1:261 lid 5 BW geldt als een machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht als bedoeld in art. 1:261 lid 1 BW, slechts inzoverre is vernietigd dat zij niet meer geldt als een machtiging voor een gesloten plaatsing en dat het hof kennelijk in de omstandigheden van het geval aanleiding vond de machtiging voor de gesloten plaatsing tot 7 november 2009 (dus nog een paar dagen) te laten voortduren, om Jeugdzorg de gelegenheid te geven een passende oplossing te vinden voor de continuering van de uithuisplaatsing van de jeugdige in een niet gesloten kader. Daarmee heeft het hof geen rechtsregel geschonden, ook niet art. 5 EVRM.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 22 oktober 2010.