ECLI:NL:HR:2010:BO0399

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/05128
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herinvesteringsreserve bij verkoop van onderneming en de vraag of onderneming is gestaakt

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en een verliesverrekeningsbeschikking die aan belanghebbende, een ondernemer, zijn opgelegd voor het jaar 2003. De Inspecteur had na bezwaar de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking gehandhaafd, maar de Rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep ongegrond. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking verminderde. De Staatssecretaris stelde hiertegen cassatie in.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende zijn onderneming niet (deels) heeft gestaakt na de verkoop van zijn café aan C Beheer B.V. De Hoge Raad stelt vast dat de rechtsopvatting van het Hof onjuist was, omdat het voornemen van een ondernemer om een vervangende investering te doen niet voldoende is om te concluderen dat de onderneming niet is gestaakt. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten, en dat het verwijzingshof zal beoordelen of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de proceskosten in de eerdere instanties.

Uitspraak

Nr. 09/05128
15 oktober 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 november 2009, nr. P08/00018, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3.153, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur het door hem over voorafgaande jaren vastgestelde verlies van belanghebbende bij beschikking verrekend met het inkomen van belanghebbende over het jaar 2003 (hierna: verliesverrekeningsbeschikking). De aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 07/2062) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, en de aanslag en het bij de verliesverrekeningsbeschikking verrekende bedrag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende exploiteerde sinds het jaar 1992 tezamen met twee vennoten A in Q (hierna: A).
3.1.2. In 1996 werd belanghebbende beherend vennoot in een commanditaire vennootschap waarin B in Q werd geëxploiteerd. In de volgende jaren was belanghebbende tevens aandeelhouder van besloten vennootschappen die cafés in Q exploiteerden.
3.1.3. Op 15 september 2003 is A verkocht aan C Beheer B.V. In het kader van de verkoop zijn per 1 oktober 2003 aan de koper overgedragen de handelsnaam, de inventaris, de goodwill, de vergunningen en de voorraden. Daarnaast zijn de arbeidsovereenkomsten op de koper overgegaan. Ter zake van deze verkoop heeft belanghebbende een boekwinst gerealiseerd.
3.1.4. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende op grond van artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor de boekwinst een herinvesteringsreserve kan vormen.
3.2. Het Hof heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende na de verkoop van A bezig is geweest met het zoeken naar een vervangende horecagelegenheid en dat hij in ieder geval op balansdatum nog voornemens was om tot een dergelijke vervanging over te gaan. Hiervan uitgaande heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende zijn onderneming in 2003 niet (deels) heeft gestaakt en dat belanghebbende een herinvesteringsreserve kan vormen voor de boekwinst die is behaald bij de beëindiging van de exploitatie van A.
3.3.1. De tegen dit oordeel gerichte rechtsklacht van het middel treft doel, omdat onjuist is de aan dat oordeel kennelijk ten grondslag liggende rechtsopvatting dat indien een ondernemer die zijn onderneming overdraagt, voornemens is binnen een redelijke termijn een vervangende investering te doen en pogingen onderneemt om dat voornemen te verwezenlijken, dat voornemen voldoende is om te concluderen dat hij zijn onderneming niet heeft gestaakt.
3.3.2. Gelet op het hiervoor in 3.3.1 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor onderzoek van de door belanghebbende voor het Hof ingenomen stelling dat A samen met een ander café deel uitmaakte van een en dezelfde onderneming. Deze stelling kan van belang zijn omdat in het geval dat belanghebbende een onderneming had die voor een deel is gestaakt doch voor het overige is voortgezet, de mogelijkheid van vorming van een herinvesteringsreserve voor de boekwinst van het gestaakte deel niet afstuit op het gedeeltelijk gestaakt zijn van de onderneming.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, A.R. Leemreis, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2010.