ECLI:NL:HR:2010:BO0147

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02613 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake verkrachting en diefstal met geweld

Op 12 oktober 2010 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 09/02613 H, waarin een aanvrage tot herziening werd behandeld. De aanvrager, geboren in 1966 en destijds gedetineerd in het forensisch psychiatrisch centrum 'Oldenkotte' te Rekken, vroeg herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 maart 1996. Dit arrest had de aanvrager veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder verkrachting en diefstal met geweld, en had een gevangenisstraf van dertig maanden opgelegd, met daarnaast de terbeschikkingstelling van de aanvrager gelast.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage tot herziening aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering. Volgens artikel 457 Sv kan herziening slechts plaatsvinden op basis van nieuwe feiten die niet eerder aan de orde zijn gekomen en die het ernstig vermoeden wekken dat, indien deze feiten bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst had geleid. De aanvrage tot herziening bevatte echter geen nieuwe feiten of omstandigheden die aan deze vereisten voldeden.

De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage niet-ontvankelijk was, omdat deze niet voldeed aan de eisen zoals gesteld in de artikelen 459 en 460 Sv. De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan door vice-president F.H. Koster, samen met raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, en werd uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 09/02613 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 maart 1996, nummer 22/002226-95, ingediend door:
[Aanvrager], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de aanvrage gedetineerd in het forensisch psychiatrisch centrum "Oldenkotte" te Rekken.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 21 september 1995 - de aanvrager ter zake van 1. "verkrachting" en 2. "diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", 3. "wederspannigheid" en 4. "handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven en voorts de terbeschikkingstelling van de aanvrager gelast, met bevel tot verpleging van overheidswege.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 oktober 2010.