ECLI:NL:HR:2010:BO0105

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02662 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvrage tot herziening van een strafrechtelijke veroordeling wegens diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager, geboren in 1984 en vertegenwoordigd door mr. R.A.J. Verploegh, had een veroordeling voor diefstal door twee of meer verenigde personen aan de kaak gesteld. Het Gerechtshof had de aanvrager in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 49 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat het Hof niet op de hoogte was van belangrijke feiten, namelijk dat twee mededaders ten tijde van het delict in het buitenland verbleven.

De Hoge Raad heeft de aanvrage beoordeeld aan de hand van de wettelijke grondslagen voor herziening, zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om een ernstig vermoeden te wekken dat, indien deze feiten eerder bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage kennelijk ongegrond was en heeft deze afgewezen.

De uitspraak is gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 10/02662 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 april 2007, nummer 22/006318-06, ingediend door mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 1 november 2006 - de aanvrager ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 49 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid, indien aan het Hof bekend was geweest dat uit de paspoorten van twee van de door de aanvrager in zijn verklaringen als mededaders van het onderhavige feit genoemde personen blijkt dat zij ten tijde van het plegen van dat feit in het buitenland verbleven.
3.3. Die omstandigheid kan echter, mede in het licht van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 oktober 2010.