ECLI:NL:HR:2010:BO0076

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00917
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuim van de rechter om detentietijd in het buitenland in mindering te brengen op de gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1963, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, dat op 6 februari 2009 had geoordeeld in zijn strafzaak. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Knigge concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, met name omdat het Hof had verzuimd om de tijd die de verdachte in detentie in Portugal had doorgebracht, in mindering te brengen op de opgelegde gevangenisstraf. Dit verzuim was in strijd met artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat de rechter bij het opleggen van een gevangenisstraf moet bevelen dat de tijd die de verdachte in detentie in het buitenland heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof inderdaad had nagelaten om deze bepaling in acht te nemen en besloot om de bestreden uitspraak te vernietigen, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad verminderde de gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden, waarbij de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, alsook de tijd in detentie in het buitenland, in mindering werd gebracht. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, maar erkende dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat ook leidde tot de vermindering van de straf.

De uitspraak benadrukt het belang van het correct toepassen van de wetgeving met betrekking tot detentietijd in het buitenland en de verplichtingen van de rechter om deze tijd in aanmerking te nemen bij het opleggen van straffen.

Uitspraak

7 december 2010
Strafkamer
nr. 09/00917
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 februari 2009, nummer 22/004020-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit en tot verbetering daarvan, en voor zover is verzuimd ter zake van de in het buitenland als gevolg van een Nederlands verzoek om uitlevering of overlevering in detentie doorgebrachte tijd art. 27, eerste lid, Sr toe te passen en tot het alsnog geven van het in dit artikellid voorgeschreven bevel ten aanzien van die in buitenlandse detentie doorgebrachte tijd, en voorts ten aanzien van de opgelegde straf en tot vermindering van die straf naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof heeft verzuimd te bevelen dat de tijd die de verdachte in Portugal in detentie heeft doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
3.2. Ingevolge het eerste lid van art. 27 Sr dient de rechter bij het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf te bevelen dat onder meer de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
3.3. De stukken van het geding houden in dat de verdachte te dezer zake in Portugal in overleveringsdetentie heeft verbleven. Het Hof heeft evenwel nagelaten art. 27, eerste lid, Sr in acht te nemen voor zover het deze overleveringsdetentie betreft. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, alsmede voor zover daarbij is verzuimd ter zake van de in het buitenland als gevolg van het Nederlandse verzoek om overlevering in detentie doorgebrachte tijd art. 27, eerste lid, Sr toe te passen;
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze zeventien maanden beloopt;
beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf, naast de reeds in mindering gebrachte tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht, in mindering zal worden gebracht de tijd welke de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest in het buitenland in detentie heeft doorgebracht ingevolge het Nederlandse verzoek om overlevering;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 december 2010.