ECLI:NL:HR:2010:BN9463
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- W.A.M. van Schendel
- C.A. Streefkerk
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Faillissementsrecht en pandrecht op restitutievorderingen in faillissement
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen ING Bank N.V. en de curator van [A] B.V. De zaak betreft de vraag of restitutievorderingen die voortvloeien uit ontbinding of opzegging van overeenkomsten, onder een pandrecht van de bank vallen. De rechtbank had eerder de vorderingen van de bank afgewezen, waarbij werd geoordeeld dat de restitutievorderingen pas zijn ontstaan door de beëindigingshandelingen van de curator. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat vorderingen tot ongedaanmaking of restitutie als gevolg van ontbinding of opzegging van een overeenkomst, voor de toepassing van artikel 35 lid 2 van de Faillissementswet, moeten worden aangemerkt als vorderingen die pas ontstaan door de beëindigingshandelingen. Dit betekent dat de schuldeiser deze vorderingen pas op dat moment verkrijgt, en dat de restitutievorderingen in de boedel vallen en niet onder het pandrecht van de bank. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en veroordeelde de bank in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de curator zijn begroot op € 2.626,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.