ECLI:NL:HR:2010:BN9417

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03585 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake opzettelijk gebruik maken van een niet op naam gesteld reisdocument

Op 5 oktober 2010 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 10/03585 H, waarin een aanvrage tot herziening werd behandeld. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat G.E.M. Later, had verzocht om herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank te Haarlem, dat op 17 april 2003 was uitgesproken. In dat vonnis was de aanvrager veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden wegens opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.

De Hoge Raad overwoog dat voor een herziening, op basis van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, nieuwe feitelijke omstandigheden moeten worden aangetoond die niet tijdens het oorspronkelijke proces aan het licht zijn gekomen. Deze omstandigheden moeten zodanig zijn dat ze het ernstige vermoeden wekken dat, indien ze bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid, zoals vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging.

In dit geval oordeelde de Hoge Raad dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten van artikel 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering. De gestelde gronden voor herziening waren niet gebaseerd op nieuwe feitelijke omstandigheden, waardoor de aanvrage niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak van de Politierechter bleef daarmee in stand.

De beslissing werd uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, en de waarnemend griffier J.D.M. Hart was aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

5 oktober 2010
Strafkamer
Nr. 10/03585 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 17 april 2003, nummer 15/057429-02, ingediend door G.E.M. Later, advocaat te 's-Gravenhage namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsvrouwe.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder
2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Het in de aanvrage gestelde behelst niet een beroep op een feitelijke omstandigheid als hiervoor bedoeld.
De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 oktober 2010.