ECLI:NL:HR:2010:BN8515
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Uitlevering en de verplichting tot sluiting der deuren in uitleveringszaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Amsterdam. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika. De opgeëiste persoon had verzocht om de behandeling van de zaak achter gesloten deuren te laten plaatsvinden, ter bescherming van zijn veiligheid. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen en de zitting in het openbaar gehouden. De opgeëiste persoon heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij zijn raadsman, mr. C.W. Noorduyn en mr. C.L.A. de Sitter, middelen van cassatie hebben voorgesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 25, eerste lid, van de Uitleveringswet (UW). Dit artikel bepaalt dat de rechter geen discretionaire bevoegdheid heeft om een verzoek tot sluiting van de deuren al dan niet te honoreren. De Hoge Raad stelt vast dat de rechtbank het verzoek van de opgeëiste persoon tot sluiting der deuren niet heeft gehonoreerd, ondanks de wezenlijke betekenis van deze bepaling. De Hoge Raad concludeert dat de niet-nakoming van deze procedurele waarborg nietigheid met zich meebrengt, ook al is dit niet uitdrukkelijk in de wet vermeld.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en beveelt dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen om te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad op 26 oktober 2010, om gehoord te worden op het uitleveringsverzoek. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van de rechten van de opgeëiste persoon in uitleveringsprocedures, en bevestigt dat de rechter in dergelijke gevallen de wettelijke voorschriften strikt moet naleven.