ECLI:NL:HR:2010:BN8388
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Toelating tot hoger beroep en vereisten voor schriftelijke volmacht in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter te Leiden, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. De kern van de zaak draait om de vraag of het hof dit terecht heeft gedaan, gezien de eisen die de wet stelt aan het instellen van hoger beroep. De voorzitter van het hof had 'verlof' verleend voor de behandeling van de zaak in hoger beroep, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet betekent dat de ontvankelijkheid van het hoger beroep niet meer kan worden getoetst. De Hoge Raad concludeerde dat de raadsman van de verdachte geen schriftelijke bijzondere volmacht had verleend aan de griffiemedewerker om namens de verdachte hoger beroep in te stellen. Dit was in strijd met de wettelijke vereisten zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad bevestigde dat de wet vereist dat de verdachte of een gemachtigde raadsman instemt met het in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep. Aangezien niet was komen vast te staan dat aan deze eisen was voldaan, oordeelde de Hoge Raad dat het hof terecht had geoordeeld dat het hoger beroep niet was ingesteld overeenkomstig de wettelijke eisen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de beslissing van het hof.